Interview met Edward van de Vendel

Datum: 26 juli 2021
Interviewer: Vanessa Joosen
Transcript: Cédrique Caethoven
Foto: Jota Chabel

VJ: Ik heb proberen te reconstrueren welke boeken jij allemaal hebt geschreven. Als het klopt ben je gedebuteerd tijdens je studietijd?

EVDV: Nee, ik denk het niet. Ah, misschien wat gedichten in De Blauw Geruite Kiel [nvdr: van 1977 tot 1990 de kinderbijlage van Vrij Nederland]maar toen studeerde ik al niet meer, denk ik, ik weet het eigenlijk niet meer. Misschien weet je welk jaar? 

Ik heb het gehaald uit een artikel van het Lexicon voor de jeugdliteratuur, dat staat op DBNL en daar stond inderdaad dat je toen voor De Blauw Geruite Kiel hebt gepubliceerd, en daar stond dat je toen student was – maar misschien hebben zij het zelf niet helemaal juist. 

Nou ik weet het niet meer, misschien wel. Ik heb niet echt gestudeerd, ik heb gewoon de lerarenopleiding gedaan en dat was maar drie jaar dus dat was superkort. Misschien dat het in het laatste jaar was, ik weet het niet meer zo. Het zou kunnen. 

Schreef je daarvoor al veel?

Het is wel goed dat je het nu vraagt en niet een halfjaar geleden want toen had ik gezegd ‘Nee hoor, nee, ik later pas begonnen’, maar ik ben verhuisd het afgelopen half jaar en toen vond ik allerlei dingen terug. Toen zag ik inderdaad dat ik al op mijn zestiende, zeventiende – behalve liedteksten dat probeerde ik al wel eerder – ook echt versjes voor kinderen probeerde te maken. Dus ja, maar dat was ik totaal vergeten. Dat heeft eigenlijk een beetje de vorm van wat later de Superguppie-gedichten zijn geworden en dan spreken we over 25 jaar later. Ik denk wel dat toen ik zestien was, vijftien, zestien, dat dat opkwam, de wens om te schrijven. 

En als kind? 

Nee, als kind helemaal niet, denk ik. Ik weet niet zo goed wat ik als kind deed – ja, spelletjes en dat soort dingen. [lacht] En muziek, veel muziek.

Eventueel dagboeken of zo?

Nee, ik heb ook geen dagboeken geschreven. Misschien heel kort, af en toe eventjes voor twee dagen of zo, maar niet echt. Ik denk niet dat ik het typische voorbeeld ben van iemand die altijd geschreven heeft. Dat is ook echt voortgekomen uit muziek. Dus liedjes luisteren, dan denken ‘oh een tekst schrijven’ dat is leuk, en later gedacht ‘ah, versjes voor kinderen dat lijkt er een beetje op’. Het komt dus niet vanuit een wens om een boek te maken, of wat dan ook. 

Het is opvallend dat je dan als tiener ook meteen voor kinderen begon te schrijven en niet bijvoorbeeld voor andere tieners.

Nou, ik maakte wel liedjes en dat soort teksten voor volwassenen, of voor het schoolcabaret. Maar de korte versjes, ja, dat was echt omdat ik denk ik graag in het onderwijs wilde werken en me daaraan verwant voelde, en ik begon toen Guus Kuijer te lezen. Ik denk dat dat een hele grote invloed is geweest. Gewoon de taal en dat ik via die boeken, die ik fantastisch vond, ben gaan denken “oh, maar je kan ook liedteksten voor kinderen en dat lijkt wel op gedichtjes” – zoiets. 

Nu ga ik een heel brede vraag stellen. We springen 25 jaar vooruit. Je hebt in die periode verschillende leeftijdsfasen doorlopen. Heb jij zelf het gevoel dat jouw leeftijd een rol heeft gespeeld in jouw schrijfproces? Zijn er dingen geëvolueerd? Of denk je: ik ben zelf een andere schrijver geworden naarmate ik ouder geworden ben of bepaalde ervaringen heb gehad?

Ja, dat denk ik zeker. Ik moet wel vooraf zeggen dat ik eigenlijk altijd heb gevoeld dat het niet helemaal, ik zeg het tussen aanhalingstekens, “eerlijk” was om de zaken die in het leven van de volwassen schrijver voorkomen te gebruiken in kinderboeken. Met het idee – dit kan genuanceerd worden, dat is niet altijd zo: dan verstop ik eigenlijk dingen in die boeken die niet van kinderen zijn, maar van mij zijn als dertig-, veertig-, vijftigjarige. Dus op die manier zou je het niet direct kunnen zien; je kunt denk ik niet in mijn werk een autobiografie van mij zien als je kijkt naar de onderwerpen. Dat aan de ene kant, aan de andere kant is het zo dat er vrijwel geen enkel boek is dat niet begonnen is vanuit mijn eigen interesse. Dus die interesses verschuiven, natuurlijk. In die zin geloof ik wel dat ik nu boeken maak die ik niet had kunnen maken 25 jaar geleden, en ook andersom. Ik denk bijvoorbeeld aan een boek als De dagen van de Bluegrassliefde, dat ik vrijwel in het begin schreef, dat een zinderend verliefdheidsboek is. Ik had toen net een eerste grote relatie,  die had ik al een paar jaar, maar goed, dat was mijn enige ervaring en ik denk dat dat rechtstreeks het schrijven van het boek beïnvloed heeft. Nu weet ik niet of ik zo’n spetterend verliefdheidsboek nog zou kunnen maken – althans, ik zou het nog kunnen maken maar dan niet zo volkomen intuïtief als toen. Ik heb toen helemaal niet gedacht van, ‘oh dit onderwerp is er nog niet, daar ga ik nu eens over aan het werk,’ nee, dat ontstond gewoon. In die zin kan je zeggen dat het heel dicht bij mijn leeftijd lag. Het andere wat er ook is, is dat het schrijven van boeken met jongeren, want dat doe ik nu redelijk vaak. Dat kan ook alleen maar omdat ik inmiddels wat ouder was, denk ik. Aan de ene kant is daar een fascinatie voor het feit dat het een tijd van je leven is waar zoveel verandert en zoveel wezenlijks verandert. Aan de andere kant denk ik dat de rust die ik daarin kon nemen en de interviews die ik heb gedaan voordat ik het boek ging schrijven – dat geldt bijvoorbeeld voor De gelukvinder maar ook het Kankerkampioenschap voor junioren en ook Gloei, mijn laatste grote boek – de rust. Ik denk dat ik dat niet eerder had gekund, dat ik het dan eerder op mezelf betrokken had of zo, de gesprekken die er dan zijn. Terwijl ik het nu eigenlijk vrij rustig kon ontvangen, denk ik, en vrij open, en probeerde zoveel mogelijk te horen van de ander en niet zelf in te vullen.  Ja, het is een beetje een uitgebreid antwoord.

Een ander aspect hiervan is bijvoorbeeld dat in Gelukvinder, dat totaal gebaseerd is op de ervaringen van Ramin, de jongen met wie ik het schreef, maar er was bijvoorbeeld één scène in die hij me niet kon vertellen of durfde te vertellen, het was te intiem – dat was het afscheid van zijn allerbeste vriend. Die scène heb ik kunnen invullen naar aanleiding van zijn verhaal en van zijn warmte waarmee hij over die jongen vertelde, maar ook doordat ik, denk ik, daar iets van begreep. En de vraag is of ik dat dan twintig jaar eerder of tien jaar eerder had gekund. Zo’n boek als Gloei waarbij ik heel duidelijk heb geprobeerd iets te zoeken, wat de huidige staat van het discours om een jongere over gender en seksualiteit weergaf, dat is geboren vanuit het feit dat ik dat zo fascinerend vind nu, dat dat zo vrij is. Ik denk dat ik dat zo fascinerend vind omdat het in mijn persoonlijke geschiedenis niet altijd helemaal vrij is geweest, ook niet heel ernstig of zo, maar het is niet iets waarvan ik mezelf toestond om daar heel ruim over na te denken. Ook omdat er altijd gedoe was en er waren mensen die het afkeurden. Dat hele afkeuren is gewoon een beetje verdwenen, dat is verdwenen uit mijn hoofd en dat is voor een gedeelte verdwenen uit de maatschappij onder jongeren. Daardoor werd het een heel warm en hoopgevend boek om de angst te weerleggen die er toch nog is. Dat heb ik nu pas kunnen maken. Vervolgens zie ik nog altijd dat ik als schrijver, als persoon beïnvloed word door wat het boek is geworden. De gelukvinder heeft me beïnvloed als het gaat over hoe ik nadacht over, hoe dapper ben je zelf, of hoe alleen, of hoe beschamelijk ben je, hoe zou je reageren als je moest, als het er op aankomt, weet je, dat is een belangrijk thema daarin. Aan de ene kant kan je dan zo zien dat me dat bezighield want anders had ik niet voor die onderwerpen gekozen. Aan de andere kant heb ik er daardoor weer veel van geleerd. Dat is hetzelfde met Gloei, dat hield me bezig maar vervolgens heb ik heel veel dingen ontdekt. 

Kan je daar iets specifieker over zijn? Dat je zegt “ik heb er zelf veel uit geleerd”? 

Je bedoelt specifiek over Gloei of bij beide voorbeelden? 

Misschien over Gloei, dat het meest recente is? 

Nou, wat ik daaruit geleerd heb, wat dat persoonlijk voor mij gebracht heeft, is dat ik me nog – nee, laat ik eerst iets anders zeggen. Toen ik het net af had, sprak ik met iemand over dit boek en die iemand kende mijn werk helemaal niet en had ook niet dat boek gelezen, dat was toen nog niet uit. Ik vertelde zo over al die gesprekken, over al die jongeren en toen zei hij: “waar zit jij zelf in dit boek?” Dat vond ik een goede vraag omdat ik in eerste instantie zei: “niet, want ik ben maar de interviewer. Ja, ik heb de gedichten gemaakt, maar de interviews niet”. En later dacht ik: “ja, maar ik stel natuurlijk bepaalde vragen en ik heb bepaalde jongeren uitgekozen of gevoeld dat ik gefascineerd was door een paar van de verhalen”. Nu achteraf denk ik: “ja, ik zit daar heel erg in”, in de zoektocht naar hoe het behoren tot de LHBTQiA + community een vrijheid wordt in plaats van een beperking. Eerder dacht ik “dat is een aspect van mij, en daar schaam ik me niet zo heel erg voor, maar ik hoef het er ook niet altijd over te hebben, dat is een zelfaspect zoals ik van voetbal hou of nou ja, dat ik in een bepaalde stad woon”. Nu denk ik dat het een veel breder aspect is; het gaat niet alleen maar over seksualiteit, het gaat over al op jonge leeftijd ergens tegenaan gelopen zijn. Je beseft dat je niet per se op alle vlakken bent zoals alle mensen om je heen, en wat dat dan oplevert. Alle 25 jongeren die ik sprak, hoe ruim of niet ruim ze dat ook doorgemaakt hebben, hebben dat meegemaakt. Die hebben allemaal op hun veertiende, dertiende, zestiende begrepen van zichzelf “oké, dat is dus anders dan bij mij” en vervolgens werd dat of een grote trots of een moeilijkheid of kwamen ze om zich heen mensen tegen die hen daar veel verder in brachten of juist in beperkten. Wat het ook geweest moet zijn, ze hebben ergens over na moeten denken, ze hebben fundamenteler over hun leven moeten nadenken dan een heleboel andere mensen. Dan heb ik het niet altijd specifiek over gender of geaardheid, hoor – je kan natuurlijk net zo goed heteroseksueel cis gender zijn en door allerlei andere omstandigheden (bijvoorbeeld ziektes in je familie of dood of bepaalde karaktertrekken) ook moeten nadenken dat je niet hetzelfde bent als anderen. Het is niet beperkt tot dat vlak, maar goed, zij hebben het in ieder geval moeten doen en daardoor kreeg ik het gevoel: nu begrijp ik waarom me dat zo fascineert. Ik vind sowieso de wendingen in iemands leven ongelooflijk bijzonder, en ik heb er een gevoel aan overgehouden dat heel hoopvol is. Er gaat zoveel mis nu, het klimaat gaat niet echt goed, zullen we maar zeggen [lacht], corona gaat niet echt goed, zullen we ook maar zeggen, de politiek ook niet echt.  Maar het discours over gender en seksualiteit is voor mij wel een heel hoopvol iets, is een vooruitgang. Ook daar gaan natuurlijk dingen fout maar tegelijkertijd gebeurt daar heel erg veel. Dus het voldoet ook aan mijn behoefte om optimistisch te zijn. 

Heeft het jou ook anders doen kijken naar jouw jongere zelf? Heb je dingen beseft over je jongere zelf door te praten met die jonge mensen? 

Nou, ik denk dat dat een geleidelijker iets is, ik ben de laatste vijf, zes jaar ook heel veel queer boeken gaan lezen. Maar over mijn jongere zelf… Nou ja, kijk, mijn ouders zijn overleden, zeven jaar en drie jaar geleden, dus toch wel redelijk recent, en dat betekent in een leven dat je geen visuele of vertelde informatie over jezelf meer krijgt, want de jeugd is afgesloten. Ik kan niet meer aan mijn ouders vragen hoe ik was toen ik elf was. Maar toen we het ouderlijk huis gingen opruimen vorig jaar, toen vond mijn broer allerlei dia’s, heel veel, en die heeft hij deze winter gedigitaliseerd. Die hadden we nooit gezien, dus ineens kwam er een enorme schat aan visuele informatie over onze kindertijd, waren er dia’s van alle familievakanties in de jaren ’70 tot en met 1982 zo’n beetje. Ik zag opeens ons, maar ook mezelf, als kind op beeld en in verhouding tot mijn ouders, tot mijn broer en mijn zus en in sommige gevallen veranderde mijn beeld over mezelf. Zo zag ik een foto van mijzelf als veertienjarige, in mijn herinnering een heel nare tijd, was ook op school een heel depressieve periode, ik voelde me niet goed op school, was een klein jongetje uit een dorpje op een heel grote school van tweeduizend jongeren en kinderen, en had voor mijn gevoel alleen maar sarcastische leerkrachten [lacht]. Viel wel mee, toen waren er ook wel een paar aardige, maar over het algemeen was dat afstandelijk en, ja, werd ik niet gezien. En ik zag dat fotootje, het is op vakantie genomen en ik zit in een gondel in Venetië en ik kijk achterom omdat mijn moeder mijn naam noemt, en die, flits, maakt zo een foto recht in mijn gezicht. Toen ik dat aan iemand liet zien, zei ik: “kijk, deze foto ken ik helemaal niet van mezelf, ik herken mezelf daar helemaal niet in” maar het was een heel goeie foto en ik zei ook “ik zie vooral die in zichzelf gesloten, besloten jongen, die weet de wereld gaat misschien de andere kant op en ik weet niet hoe dat moet” en zo. Waarop die persoon zei “Echt? ik zie juist een heel erg spattende, enthousiaste jongen” [lacht] en daardoor ben ik dat gaan begrijpen, dat dat daar ook in zat. Je vraagt: ben ik anders gaan denken over mezelf? Ik heb nu toch een beetje een ander idee over die jaren, ik denk “oh ja, dat waren wel depressieve jaren, maar ik was ook altijd bezig met dingen verzinnen en daar uitkomen en, ja, te spelen eigenlijk”. Ja, met muziek, met tijdschriftjes en dat soort dingen, en ik zag die jongen van veertien en ik dacht ook voor het eerst:  “dat is dus een jongere die weet dat die niet op meisjes valt”, dat wist ik nog niet 100 procent maar daar was ik al wel een beetje mee bezig. En toen dacht ik: “Oh wat heeft dat eigenlijk ook weer voor moois gebracht voor hem”, dus ik zag ook wel dat het misschien wat lastig was. Het was niet alleen maar ellendig, hoor, ik had een heel leuk gezin, het was niet een zware kindertijd maar ik denk dat ik door met deze jongeren nu te praten, in combinatie met die foto, mezelf meer als persoon zag op veertien-, vijftienjarige leeftijd dan eerder. Hiervoor dacht ik altijd: “dat is zo lang geleden, daar weet ik niks meer van, dat kind herken ik niet meer”, nu denk ik “nou, volgens mij is er niet zoveel veranderd”.

Vind jij het moeilijk om over personages te schrijven die een heel stuk jonger of ouder zijn dan jezelf? Komt dat voor jou vanzelf of moet je daar echt aan werken? 

Nee, ik bedoel het totaal niet arrogant, maar dat is niet de moeilijkheid van het schrijven. Nee. Ik heb ook niet het idee dat ik het per se zelf doe, dus dat ontstaat gewoon. Zo’n personage is er dan en loopt rond en zegt dingen. Ik bedoel dat niet heel erg mystiek, hoor, maar ja, ik denk dat een heleboel personages gemixte herinneringen zijn. Er zit een gedeelte in van dat wat ik begrijp over mensen of wat ik begrijp over mezelf, maar op het moment dat ik een naam voor ze gevonden heb en weet hoe ze er ongeveer uitzien, heel vaag, dat hoeft niet eens heel definitief, dan kan het zomaar gebeuren dat ze gaan wandelen, lopen, springen, praten, dus, nee, dat vind ik niet zo heel erg moeilijk. 

Je schrijft relatief zelden over echt oude mensen ? Ik heb zitten nadenken – ik heb niet alles van jou gelezen, maar toch wel veel – en ik kwam op de grootouders van Toen kwam Sam, en voor de rest kon ik me zo niet meteen heel prominente oudere figuren uit jouw werk voor de geest halen.  

Ah, nou ja, niet heel vaak, maar wel in Wat ik vergat, een vroeg boek, daar heb ik het over een verhouding van een jongetje ten opzichte van zijn dementerende opa, en Kleinvader, het prentenboek met Ingrid Godon, daar zit het nog wel een beetje in. Maar inderdaad niet heel veel, denk ik. 

Is dat omdat je dat moeilijk vindt of omdat je er minder mee bezig bent, met oudere figuren? 

Wat ik vergat was eigenlijk geboren vanuit een herinnering, toen ik 19 was, heb ik een zomer in een verzorgingstehuis gewerkt voor demente bejaarden, dus daar kwam dat vandaan. Dus dat was niet specifiek vanuit een personage of zo. En ik was veel meer met dat jongetje bezig, met Elmer, met die hoofdpersoon dan met die opa. Dat is ook eigenlijk in Kleinvader, het gaat eigenlijk niet over die grootvader want het gaat toch voornamelijk over dat jongetje. In Toen kwam Sam, ja, weet je, dat heeft minder met creatie te maken omdat een heel groot gedeelte van wat daarin staat echt gebeurd is, dus die grootvader is een beetje gemodelleerd naar de grootvader van de kinderen in het boek. Even denken: wat was ook weer precies… of ik dat moeilijk vind? 

Ja.

Oh nee, sorry, ik weet weer wat ik wou zeggen. Toen ik Wat ik vergat had geschreven, toen vond ik wel: oh ja, nu heb ik echt zo’n onderwerp behandeld dat eigenlijk heel veel schrijvers doen want daar zijn ze zelf mee bezig als ze op een bepaalde leeftijd komen, dan komen ze in aanraking met hun ouders die ziek worden of dementeren. Later, toen ik veel meer ging lezen, toen zag ik dat dat al heel snel gebeurt. Er zijn gewoon heel veel auteurs, met name uit literaire hoek, die over grootouders die ziek zijn, over dood, over dementie schrijven, relatief veel dan. En dat is gewoon omdat we daar zelf mee geconfronteerd worden. Ik  heb een tijd lang gevoeld dat dat niet altijd, ik moet het heel voorzichtig zeggen, hoor, maar dat dat niet altijd helemaal eerlijk is. Althans ik vind het niet eerlijk als daarmee bijvoorbeeld de kinderadem uit een boek verdwijnt, en als je duidelijk een volwassene zijn eigen verhaal ziet zitten schrijven en toevallig ook nog een hoofdpersoon die een kind is erin heeft zitten proppen. Nu zeg ik dat dus wel extreem, heel vaak is dat veel genuanceerder, natuurlijk, en het is eigenlijk helemaal niet zo ernstig. Maar ik heb wel altijd gedacht “zo’n boek wil ik niet schrijven”. Ik heb ook heel lang gedacht “ik ga geen boeken schrijven over de dood”. Kijk, in het begin van mijn carrière heb ik een aantal boeken geschreven waarvan ik dacht dat het zo hoorde, dus Wat ik vergat was zo’n boek – dat was wel uit mezelf maar ik dacht, ja, je kan niet alleen maar vrolijke boeken over kinderen schrijven, er moet dan toch ook wel iets ernstigs in: dat was de dementie.

Dom konijn is een prentenboek met Gerda Dendooven uit het begin. Dat ging ook over hoe je dood kunt zien. Daar sta ik nog steeds achter – het is helemaal niet dat ik dat geen goed boek vind, maar later dacht ik wel: “ik wil toch meer naar onderwerpen toe die bij meer kinderen resoneren”. Dan wil ik het natuurlijk wel op mijn eigen manier schrijven, maar dat was lang het geval. Natuurlijk is het nu zo, wat ik je vertelde, mijn ouders zijn overleden en daar ben ik in beide gevallen heel erg betrokken bij geweest, net als mijn broer en zus. Mijn vader dementeerde ook, en daar kwam ik heel erg vaak en dat was een hele mooie tijd, want mijn moeder stierf aan kanker, die was niet dementerend, maar dat heeft lang, twee jaar, geduurd dus dat heb ik heel bewust meegemaakt. Die twee dingen heb ik nog niet echt in mijn werk gebruikt. Het sterven van mijn moeder heb ik een heel klein beetje in één van de Sofie–delen, niet het sterven, maar het ziek zijn. Nu denk ik, ik ga morgen aan een nieuw boek beginnen [lacht], nu denk ik, ik heb volgens mij een manier gevonden om het omgaan met de dementie van mijn vader in een relatief vrolijk kinderboek te verwerken. En dat boek zal volkomen…  ik denk niet dat heel veel mensen mijn persoonlijke verhaal daarin zullen herkennen, mijn broer en zus zullen niet zeggen “hé, dat gaat over papa” – nou ja, misschien zullen zij het nog wel zeggen, maar heel veel mensen zullen het niet zeggen. Maar ik denk wel dat ik de mooie kant daarvan, zo de laatste jaren bij iemand zijn met wie je eerst dacht dat je niet zoveel band hebt, maar doordat iemand dementeert en hulpbehoevend wordt en mijn hulp vroeg, mij in een ander soort zoon veranderde (dat is wat er gebeurd is), dat van “oh deze man ken ik niet en ik weet toch niet wat ik per se met die man moet” naar “ik wil hem eigenlijk knuffelen”, weet je wel, in zijn laatste dagen, de hele tijd wil ik dat – die verandering, daar wil ik wel wat over schrijven. Ik heb vroeger gewoon niet zo goed nagedacht – toen heb ik een tijd lang gedacht “ik ga geen autobiografische dingen in mijn boeken stoppen want dat vind ik niet helemaal juist”. Nu denk ik: “Ja, maar wel als ik het heel erg op een manier doe dat kinderen er ook iets mee kunnen”, zoals bijvoorbeeld de humor niet achterwege laten, of de spanning. Dat zijn twee grote elementen daarin. 

Ik las net jouw boek Papa is een ijsbeer, en ik vind dat het daar ook al wel een beetje in zit. Het gaat over de kinderen, maar het gaat ook over de vader en hoe zij elkaar proberen te begrijpen. 

Ja, overigens is dat helemaal niet uit een autobiografisch gegeven. Totaal niet – alleen maar dat ik een tijdje lang met ijsberen bezig was en daar veel over las voor een ander boek. 

Ik vind wel heel mooi aan dat boek dat het zorgende langs twee kanten zit. Dus ik ben benieuwd naar het boek dat je zal schrijven over de dementie van je vader. 

Ja, ook heel ingewikkeld, hoor. Misschien gaat het me helemaal niet lukken, het gaat niet per se over alleen maar over dementie, maar het is inderdaad spannend om te kijken hoe dat dan kan. Maar toch nog even over Papa is een ijsbeer: dat is wel een goed voorbeeld in die zin dat – natuurlijk gaat het daar over een scheiding en over het kind zijn van gescheiden ouders, maar ik kan dat alleen maar maken, vind ik, doordat er een enorme warmte in zit. Ook in de tekeningen, maar je voelt dat zowel de vader als de moeder, ondanks de scheiding heel veel van die kinderen houden en de dingen die er misgaan, gaan niet mis omdat zij kwaadaardig zijn. Daar zit juist een enorme warmte in, daardoor denk ik dat ik dat soort onderwerpen kan doen. 

Sommige auteurs die ik heb geïnterviewd vermelden soms nieuwsberichten of sommigen, zoals Aidan Chambers bijvoorbeeld, lezen ook heel veel vakliteratuur, en dan heb ik het over  psychologische literatuur om beter te kunnen schrijven – naar hun gevoel – over adolescenten bijvoorbeeld. Doe jij dat soms ook? Laat je je soms ook inspireren door boeken of artikelen die je leest over kinderen en jongeren? 

Nee, dat denk ik niet, nee. Het kan een verhaalgegeven zijn dat ik ergens lees of zo, of in een film zie, of wat een beetje blijft hangen, maar dan is het eerder dat ik denk “oh dat past bij dat verhaal dat ik al wilde maken”. Het is niet dat ik dan opeens denk: “dit wordt nou de plot van mijn volgende boek” en ook niet zoals Aidan, dat je echt gaat studeren van hoe werkt dat bij jongeren of zo, nee, nee. 

Hoe zit het met de concrete leefwereld van jongere mensen? Recent was er een interview met Jan Terlouw, die zegt “ik heb er geen voeling meer mee”. Aidan vertelde me dat het hele gebeuren van sociale media voor hem het einde was van de zin om nog voor jongeren te schrijven. Hun leefwereld is door technologie en dan vooral door sociale media zo geëvolueerd dat het te ver af staat van waar hij nog over wil schrijven of waar hij zich mee wil bezighouden. Vind je dat dan een obstakel, de concrete leefwereld van jongeren? 

Nee. Ik heb er geen verstand van, maar social media, bijvoorbeeld, dat schrikt me niet af, hoewel ik niet TikTok heb, hoor, ja, daar hoef ik niet aan te beginnen. Het hoeft niet, maar ik zou het wel kunnen doen. Niet filmpjes kunnen maken, dat niet, maar ik bedoel: ik zou er kennis van kunnen nemen als dat van belang zou zijn voor een project. Dat schrikt me niet af, maar het is wel zo dat ik al die dingen – dat is niet anders dan tien jaar geleden – alleen maar doe via anderen. Dus als dat voor gaat komen in een boek, dan is dat omdat ik er bij iemand anders over gehoord heb. Dat ga ik echt bewust niet doen, een boek schrijven over een veertienjarige die ik verzonnen heb. Nee. Dan moet daar iemand achter zitten die me vertelt over hoe haar of zijn leven is. Het is niet zo dat ik me daarin wil verdiepen, dat is het niet. 

Maar dat heb je tot nu toe nog niet gedaan, want Aidan bijvoorbeeld doet of deed dat wel. Als je in zijn archief duikt, dan zie je dat hij soms heel concrete vragen stelt aan jongeren, zoals “stuur mij eens liedjesteksten van die of die” of “waar ben je mee bezig”, “wat heb je gelezen”, dat soort dingen. 

Maar hoe bedoel je, dat ik dat niet heb gedaan? 

Of heb je dat misschien wel al eens gedaan? 

Om op die manier informatie te vragen, bedoel je, voor een personage? 

Ja, over jongeren. 

Het werkt anders doordat ik geen jongerenboeken heb geschreven waar niet een iemand achter zit. De enige – kijk, het boek waar ik dat het minst zichtbaar heb gedaan is Oliver, dat is uit 2015, over een achttienjarige Noorse jongen, nee, zestien is hij in het boek. Maar daar heb ik gewoon heel veel research gedaan en ben ik heel veel in Noorwegen geweest en heb er heel veel mensen gesproken. De research heb ik toen wel gedaan, maar dat was niet specifiek naar het jongerengedeelte. Het was meer van hoe het is als je als zwijgende sporter opgroeit in Noorwegen. En hoe ziet de natuur er daar uit, dus laten we zeggen het gevoelsmatige gedeelte, van ergens niet over willen praten en iets uit de weg gaan, dat heb ik niet aan iemand gevraagd. Maar als het echt gaat over… Eigenlijk zit voor mij de grens echt bij een jaar of twaalf. Boven de twaalf zal ik geen boeken schrijven zonder dat het eigenlijk over iemand anders gaat, die ik heel goed ken, dat kun je research noemen of dat kun je noemen een persoon die verbonden is aan dat boek, wat dan ook. Net als ik bij De gelukvinder en bij Gloei en bij al die andere boeken deed. Onder de twaalf is dat iets makkelijker omdat misschien de kindertijd iets algemener is. Je hoeft niet per se allemaal dingen uit de tijd van nu in een boek te zetten om toch een geloofwaardig boek te hebben. En bovendien heb ik nog nichtjes in die leeftijd [lacht], ze zijn net een beetje ouder maar daar heb ik wel eens van gemerkt dat ik dan wel ging vragen van “wat voor games speel jij”, of ik merkte of zag het of zo. Dus in die zin wel. Misschien dat ik dat dan eerst zou vragen. Deze week komt een boek uit, dat heet Rekenen voor je leven, een half non-fictie boek over rekenonderwijs. Daar heb ik 21 verhalen voor geschreven van 21 kinderen van elf, en die zijn ook allemaal anders en het was een heel diverse school waar ze, het gaat over één klas, waar ze op zitten. Ik heb daar geen 21 verschillende kinderen gevraagd. Dat heb ik gewoon geschreven, maar ik heb heel erg onderzoek gedaan, niet letterlijk gevraagd aan de kinderen, maar wel, ja… Er was er bijvoorbeeld eentje die ging over een Surinaams meisje dat opgroeit in een Surinaams Nederlands gezin en dan wilde ik heel graag een bepaald soort  – het ging over dat haar moeder aan het koken is en ik wilde dat daar een gerecht uit kwam wat omstreden is zoals spruitjes bij ons omstreden is. Dus heb ik wel aan een Surinaams Nederlands iemand gevraagd, wat kan ik hier inzetten, zo. Maar qua psychologie heb ik daar niet het idee gehad van nu hou ik de boel voor de gek door dit te schrijven zonder een medeauteur die ik gevraagd heb. Tot nu toe voel ik me daar zeker genoeg in. Dat kan natuurlijk ook veranderen. 

Dan lijkt het meer te gaan over een soort cultureel referentiekader dan specifiek iets leeftijdsgebonden natuurlijk. Ik wou je ook nog een paar vragen stellen over de leeftijd van lezers en hoe dat al dan niet meespeelt in je werk. Ik las een stuk van jou – het is ook al wat ouder, uit 2000 uit Literatuur zonder leeftijd, waar je heel kritisch was over het hokjesdenken bij jeugdliteratuur en bij adolescentenliteratuur in het bijzonder. Hoe kijk je er op dit moment tegenaan, die indeling in leeftijdscategorieën in jeugdliteratuur? 

Ik zou niet zo goed meer weten wat ik toen gezegd heb. Waar ging dat toen over? 

Het ging over het dédain tegenover jeugdliteratuur. Een jongere met wie je contact had gehad die heel zinnige dingen had te zeggen over de De dagen van de bluegrassliefde maar het toch niet mocht lezen voor de lijst en die opdeling in leesgrenzen, daar ging het eigenlijk over. 

Ja, ik weet nog dat dat toen echt een voorbeeld was van wat ik had meegemaakt, en dat was ook, geloof ik, het onderwerp van het artikel dat me gevraagd werd. Dat heb ik toen opgeschreven. Ik moet wel zeggen dat ik later en nog steeds denk, “ja, ach,” weet je. Ik moet het even verduidelijken: ik vind het wel heel erg als jongeren geen literatuur die bij een jongerenuitgeverij is uitgekomen mogen lezen, dat vind ik echt misdadig, dat vind ik nog steeds. Maar ik zal niet zo snel op de bres gaan staan voor dat jeugdliteratuur door volwassenen volwassener bekeken moet worden dan boeken voor volwassenen. Ik hoef niet door volwassenen gelezen te worden, als dat zo is, is dat prima, maar het gaat er wel om dat er in ieder geval een paar jongeren zijn die die boeken lezen. En of die er nou veel over zeggen of niet, ja, als ik maar ergens heb gevoeld dat het boek gered is doordat er een paar jongeren zijn die het van belang vonden, dan is dat voldoende. Of er dan vervolgens bij televisie- of radioprogramma’s geen aandacht aan wordt besteed, ja, dat kan me echt niet zoveel schelen. Los van de verkoop. Ik vind het voor de uitgeverij fijn, natuurlijk, maar ik zou niet zo snel gaan roepen van “wij zijn ook heel serieuze schrijvers”, want ik schrijf niet voor volwassenen. Dat hoeft niet, ik hoef niet even grote stukken in de krant als zij. Ik vind het wel terecht, ik vind ook dat dat wel mooi is, maar dat is niet de allereerste respons die we zouden moeten krijgen. 

En qua leeftijdsgrenzen, ik denk hoe literairder een boek is –  nee, boeken waarbij toegankelijkheid gepaard gaat met een literair gehalte, die spreiden zich vanzelf uit. Die komen vanwege het toegankelijke hopelijk bij jongere kinderen terecht en vanwege het literaire zijn er ook volwassenen, een paar volwassenen die het leuk vinden om te lezen. Dat is heel erg mooi als dat zo is. Het is niet de inzet om de leeftijdsgrenzen zoveel mogelijk op te rekken, dat maakt me niet zo heel veel uit, maar ik probeer wel heel erg goed mijn werk te doen, dus ik probeer wel echt een boek te schrijven dat ook qua taal en structuur en originaliteit vernieuwend is. Dat is gewoon omdat dat het soort boek is dat ik zelf graag lees. En daarnaast wil ik dat je ze kunt begrijpen en dat je niet hoeft te denken, wat is dit nu voor vaags of wat is dit voor taalexperiment, dat is niet mijn soort werk. Ik probeer echt dat huwelijk van die twee voor elkaar te krijgen. Maar het toegankelijke doe ik wel expres voor jongeren en voor kinderen, want dat is de ophaalbrug waarover ze naar het boek kunnen lopen, maar het literaire doe ik niet om ook volwassenen binnen te lokken. Dat is leuk als dat gebeurt, maar ik zou dat sowieso doen want dat is het soort taal dat ik interessant vind. 

Denk je er soms aan wanneer je schrijft dat er ook volwassenen meelezen of is dat niet iets waar je mee bezig bent? 

[pauze] Ik denk eigenlijk niet zo heel erg concreet aan lezers, ook niet specifiek – dat is wel altijd een moeilijke vraag, hoor, want ik denk ook niet aan nul publiek, dat is ook niet zo. Het veilige antwoord is dan te zeggen dat ik een boek eigenlijk altijd voor de hoofdpersoon schrijf, daar zit ook wel iets in, daar zit altijd een soort lezer zie ik voor me, die ongeveer de karaktertrekken van de hoofdpersoon heeft, dat wel, alsof ik die zo goed mogelijk recht wil doen. Mijn eigen hoofdpersoon wil ik eigenlijk overtuigen dat het boek wat ik over hem of haar aan het schrijven ben er mag zijn, ook al is dat een verzonnen boek. En als er al een volwassen publiek is, dan ben ik dat toch in eerste instantie zelf, denk ik. Dat ik echt plezier moet hebben in wat er staat, en, dat het, als ik het hardop lees, goed klinkt. Zo ja. En misschien helemaal in de verte is er nog een soort, een soort volwassen instantie die iets weg heeft van een mengeling tussen veellezers en recensenten, niet in de zin dat ik denk “wat zullen de recensenten hiervan vinden”, maar wel – maar dat is echt een verder verwijderd iemand – dat ik voel van, ik wil wel dat ze zien dat het origineel is, dat ik hier iets probeer te doen wat ik niet eerder heb gedaan, of waarvan ik denk dat ik dat nu moet proberen. Dus als ik heel eerlijk ben, zit dat er ook nog wel een beetje bij, maar ook daar ben ik zelf gedeeltelijk die recensent. Ik ben toch echt wel aan het kijken wat is er, wat heb ik aan literatuur gelezen voor deze leeftijd en hoe passen mijn ideeën daar in en lijkt het niet te veel op wat iemand anders doet, en zo. Maar dat is wel echt een soort vijftiende persoon waar ik eventueel nog aan denk. [lacht] 

Binnen de jeugdliteratuur zelf is jouw werk ook nog heel gevarieerd. Het gaat van fictie, non-fictie, tot poëzie, maar ook in leeftijd. Dan zie je dat je binnen de jeugdliteratuur eigenlijk alle leeftijden beslaat. Is dat iets wat meespeelt? Je zei al, je richt je op de hoofdpersoon, is dat ook de leidraad die je in je hoofd hebt qua leeftijd of zijn er nog andere factoren die meespelen? Eventueel ook instructies van uitgeverijen of dat soort dingen? 

Nee, niet dat laatste… Ik denk dat het genre er eerst is, dus dat ik wel denk “oh, nu wil ik weer echt zo’n voorleesboek maken”, of nu wil ik weer een jongerenboek maken. Maar het gaat wel altijd gepaard met een idee, er zijn heel veel meer ideeën dan dat ik boeken maak. Ik zeg nu: ik ga morgen beginnen aan dat ene boek, maar ik zou ook met een aantal andere ideeën eerst aan het werk kunnen gaan. Die dingen die zijn er altijd wel, dat zijn misschien wel tien, twaalf ideeën of vage ideeën of al uitgewerkte ideeën die soms zo al jaren in mijn hoofd zitten. Die zijn uit zichzelf gevarieerd en hoogstens heb ik dat ik af en toe denk van “ik heb al een tijd geen jeugdboek geschreven, of geen jongerenboek. Laat ik voorrang geven aan dat idee in mijn hoofd dat voor young adults is”, of ik denk “ik heb al een tijdje,” – en dat denk ik nu bijvoorbeeld al een tijdje – “niet echt meer zo’n leesboek voor 9 plus, 10 plus geschreven” – wat overigens zo’n beetje de allermoeilijkste is, vind ik, dat is wel zo’n beetje het hoogste binnen de kinderliteratuur als je daar een goed boek in kunt maken. Dat vind ik ook het moeilijkste, dus ik denk nu wel van “oh jee, dat moet ik echt nog verder ontwikkelen en dat moet ik echt nog verder leren, en misschien moet ik daar nu aandacht aan besteden”. En daarnaast, dat is nog een ander iets, dat is heel vaak een reden om een boek te beginnen, dat is de samenwerking die er aan vast zit en dan heb ik het over de tekenaars, bijvoorbeeld. 

Je zei dat je die leeftijd 9+ zo moeilijk vindt, kan je daar nog iets meer over zeggen? Waarom is dat de moeilijkste leeftijd? 

Nou ja, dat is voor mij het hoogste, dat je een boek kunt maken wat kinderen van die leeftijd  heel graag willen doorlezen, willen uitlezen en wat ook op scholen kan worden voorgelezen. Ik vind sowieso boeken die goed voorgelezen kunnen worden – we hebben allemaal van dat soort boeken in ons hoofd van vroeger, waar we enorm warme herinneringen aan hebben, dus dat is wat ik, denk ik, het moeilijkste vind, omdat die aan heel veel criteria tegelijkertijd moeten voldoen. Er zijn er ook het minst van, denk ik, van dat soort echt goede boeken. Technisch zijn ze heel moeilijk, omdat je originaliteit aan vaart moet koppelen, en vooral plot aan inhoud moet koppelen, warmte aan een bepaalde souplesse bij het lezen, dus er zijn heel veel dingen die tegelijkertijd meespelen. Plotontwikkeling is echt ook ingewikkeld, hoor. Ik moet zeggen: hoe langer ik schrijf, hoe ingewikkelder ik dat denk te vinden. In het begin dacht ik daar nooit over na en maakte ik gewoon maar wat, en, ja, kwam er een verhaal of zo. Nu denk ik eerder van “ja, nee, maar het moet toch nog dieper, en er moet nog een laag, en het moet een algemeenheidswaarde hebben en zo” – er zijn veel meer criteria. 

Mhm, ja. Ik hoop dat je je er toch nog eens aan waagt want je hebt in die leeftijdscategorie, zoals De raadsels van Sam bijvoorbeeld en Toen kwam Sam, een paar heel mooie boeken gemaakt. Ik zou zelf ook Papa is een ijsbeer in die leeftijdscategorie durven plaatsen, maar ik weet eigenlijk niet waar die in de bibliotheek ingedeeld staat. 

Ik denk wel zoiets, maar dat is voor mij niet echt een voorleesboek. Het boek is zoals de boeken over Sam, daar weet ik niet meer zo goed hoe ik dat gemaakt heb, ze zijn me gewoon overkomen, dus [lacht] – dat heb ik wel al met meer boeken. Maar ik heb nu niet echt een heel erg helder idee van “als ik dat wil, dan moet ik dat zo gaan aanpakken”, ik weet dat gewoon niet. 

Ja, is niet erg [lacht]. Als ze maar goed zijn! Is het ook wel eens gebeurd dat je een boek aan het schrijven was met een bepaald idee in gedachten, eventueel een leeftijdsgroep en dat het dan toch opschoof, dat je dacht: “dit kan ik eigenlijk niet doen voor die leeftijdsgroep”, of “het zit verkeerd”? 

Ik heb dat één keer meegemaakt met een boek, dat later heette Het lekkere van pesten. Dat ging over een jongen die ik tegenkwam, dus ook weer samen met iemand, die fotomodel was of is. Hij was toen, denk ik, 27 en hij sprak over de tijd waarin hij heel erg gepest was op de middelbare school dus ik dacht dat het een boek voor jongeren zou worden, en toen we daarmee bezig waren toen bleek eigenlijk de opzet en ook zijn manier van vertellen meer bij een volwassenboek te passen. Maar dat vind ik nog steeds niet – ik vind het een interessant boek en ik vind het heel goed wat die jongen heeft verteld en er zitten best goede dingen in, maar het is niet mijn beste boek, omdat ik voel dat het, ja, ik ben minder geïnteresseerd in literatuur voor volwassenen. Maar zo is het niet begonnen, als ik een boek over pesten had willen maken voor volwassenen, had ik, denk ik, veel meer secundaire literatuur daarover gelezen of wat dan ook. Dus dat is wel eens gebeurd, maar dat is niet het meest gelukkige als dat gebeurt. 

Is Gloei dan het eerste boek van jou dat als boek voor volwassenen verschenen is? Klopt dat? 

Nee, het is niet voor volwassenen verschenen. Nee hoor, het is bij Querido Glow verschenen – dat is een imprint van Querido kinderboeken. Anders had het geen Griffel kunnen krijgen. 

Heb je dan wel al een boek voor volwassenen gepubliceerd? 

Dat Lekkere van pesten dus, dat boek. 

Ah, dat heb ik dan verkeerd begrepen, sorry. Ik dacht dat dat ook een jeugdboek was. 

Nee, dat is bij Athenaeum uitgekomen. Dat zat bij Querido en toen zeiden zij: moet het niet bij Athenaeum, wat onder Querido viel, toen. Singel 262 heette dat toen, dus daar is het uitgekomen.  Het informatieboek over het Eurovisie-songfestival dat vorig jaar is uitgekomen, is, denk ik, ook een volwassen NUR, en ook een kinder. Het is allebei volgens mij, dus dat is een beetje leeftijdsloos. 

Misschien. Is Het lekkere van pesten dan het meest relevante voorbeeld hier in het contact met de uitgever, bijvoorbeeld, of in jouw eigen perceptie van het schrijfproces? 

[pauze] Ja, nou, dat is begonnen bij een redacteur van Querido kinderboek. Dat is toen doorgeschoven naar een redacteur van Athenaeum, ik weet niet, en die kende ik ook al persoonlijk. Maar ik denk nog steeds: als ik een boek voor volwassenen wil schrijven, dan wil ik dat helemaal doen, dan wil ik dat dat het doel is en dat was het doel niet van het boek. Hetzelfde met De gelukvinder – dat is ook als boek voor volwassenen uitgekomen, met dezelfde tekst. Dat brengt me geen plezier, ik vind het oké dat ze dat gedaan hebben, maar het doet me niks. Het is niet dat ik denk “oh, nu heb ik eindelijk ook een boek voor volwassenen”, nee, ik vind het eigenlijk – bij Het lekkere van pesten vind ik het eigenlijk zelfs een beetje jammer dat dat daar is uitgekomen. Ik ben het ermee eens, het kon niet anders, maar daardoor valt het voor mij een beetje buiten mijn boeken. Dus altijd als ik een interview heb en ik zeg, ik werk wel met jongeren, dan merk ik dat ik alleen de jongeren van de boeken die bij Querido zijn verschenen, noem. Terwijl ik net zo goed Julian met wie ik dat boek heb gemaakt, zou kunnen noemen, maar in mijn hoofd vergeet ik die heel vaak. Niet omdat hij niet goed is, het is ook niet een mislukt boek, maar het is een beetje daarbuiten gevallen. 

Kan je je voorstellen, en je weet hopelijk wel dat ik dat zeg met het grootste respect voor de jeugdliteratuur, maar kan je je voorstellen dat je toch eens een boek voor volwassenen wil schrijven? 

Nee. Ik denk niet dat dat gaat gebeuren. Als het gebeurt, is het toeval, maar dan is het niet vanuit een enorme drijfveer. Het is zelfs andersom, want daar heb je wel al eens wat over gezegd – Het griezelmeisje ken je, het boek dat ik met Isabelle Vandenabeele heb gemaakt. En als ik het nu zie, dan zie ik nog altijd dat die tekeningen fantastisch zijn,  ik vind het één van de beste boeken van Isabelle, maar ik ben niet heel blij met de tekst. Niet omdat de tekst niet goed zou zijn, maar de tekst is voor volwassenen in een boek dat uitgekomen is voor kinderen. Dat voel ik nog altijd als iets wat niet klopt. 

Waar zit dat volwassene voor jou dan in die tekst? 

Dat gaat over een meisje dat eigenlijk haar bittere ervaringen met mannen bespreekt, en dat gaat over het punt dat zij zegt: en nu wil ik niet meer dat mannen aan mijn lichaam komen, ik bepaal dat zelf. In die zin is het familie van Rood, rood, roodkapje, die ook nee leert zeggen en die insteek vind ik nog steeds interessant, mensen die opeens voor zichzelf opkomen, maar waar Roodkapje uit dat boek duidelijk een kind is, is het meisje uit Een griezelmeisje geen meisje, maar een jonge vrouw. Die heeft al seksuele ervaringen met mannen gehad, daar gaat het eigenlijk over. Dus het gaat er niet over dat het te gruwelijk is en dat er koppen afgehakt worden – dat kan best in een kinderboek [lacht], dat is niet zo’n punt, maar het gaat in wezen niet over iets wat kinderen zouden kunnen ervaren, dat vind ik er voor mezelf wel een beetje vals aan. Niet in dienst van het boek, nogmaals, want ik weet waarom ik het heb gedaan, en dat is echt op verzoek van de uitgeverij, op verzoek van Isabelle. Ik heb alleen maar ‘ja’ gezegd omdat ik die tekeningen prachtig vind, dus dat is het niet, maar ik heb altijd gevoeld: dat is een prentenboek dat buiten mijn werk valt. 

Het interessante is dat het voortbouwt op een sprookje waar dat gegeven ook heel hard inzit, wat ook eigenlijk over volwassenen gaat, natuurlijk, met blauwbaard. Ik vind het wel een fantastische tekst, hoor. [lacht] 

[lacht] Dankjewel, het is niet dat ik het als kunstwerk niet goed vind. Ik zie wel dat er in de tekst ook goede dingen zitten, maar toch – er zijn natuurlijk meer sprookjes die gaan over seksualiteit of over iets dat eigenlijk al voor volwassenen is, waar kinderen toch wel plezier aan kunnen hebben. Maar ik denk, Blauwbaard is natuurlijk nooit echt – het is niet het eerste sprookje waar je aan denkt als je het over kindersprookjes hebt. Anders dan Roodkapje, ook al heeft Roodkapje en ook Doornroosje, hebben die ook een heel seksuele component en is dat ook vanuit een oeroud gegeven dat eerder in de volwassen maatschappij stoelt geschreven, denk ik. Maar je hebt wel gelijk, hoor, omdat het een sprookje is, kan het nog. Als ik het werkelijk over een vrouw had geschreven van nu, met een naam, dan had dat echt niet gekund. Dat boek was genomineerd voor de Kinder- en Jeugdjury Vlaanderen en dan kom je op zo’n dag, waar een heleboel kinderen zijn die het boek hebben gelezen, en ze hebben er dan acht gelezen en ze hebben hun favorieten aangeduid en toen was er een show, een theatershow waar wij allemaal, alle auteurs één voor één op moesten lopen en toen werd er geroepen “en nu de schrijver van Het Griezelmeisje”, en een heleboel kinderen gingen ‘boe’ roepen [lacht]. Dat was verschrikkelijk, maar ik snapte ze, hoor, ik snapte ze wel. Want ik dacht “ja, naast die andere boeken die werkelijk over jullie gaan, wat moet je hier ook mee?”. Dus als kunstwerk wel, maar als met kinderen communicerend boek niet. 

Krijg je wel vaker reacties van kinderen die jou mails sturen of jou aanspreken? 

Aanspreken niet zozeer, bij signeersessies wel eens, en mailtjes wel eens. Dat moet ook, want als dat helemaal nooit zou zijn, dan zou ik in een soort vacuüm rondzwemmen. 

Heb je daar wel eens iets geleerd over je eigen werk of ben je wel eens verrast door hun interpretaties? 

Nou, ja, de reacties die ik op De Bluegrassliefde kreeg, hebben mijn schrijven totaal veranderd. Dus dat heeft enorm stuur gehad. Daar heb ik van alle boeken altijd het meest reactie op gekregen – en op De Gelukvinder, maar vooral op dat boek. En hartstochtelijke reacties, extreem hartstochtelijke reacties. Het is niet zo dat ik er duizenden reacties op heb gehad, dat niet, maar wel een heel aantal, en die hebben me echt geleerd, al die jongeren die mails schreven, hun gezamenlijke boodschap heb ik opgevat als: je mag doorgaan met schrijven, je mag, er is een overkant. Die overkant is jouw boek aan het ontvangen en dit doen ze ermee. Dat heeft echt bepaald dat die overkant, dat dat belangrijk is gebleven voor mij. Er moeten uitgestoken handen zijn die het boek opvangen, en dat hoeven er maar een paar te zijn, maar ze moeten er wel zijn. Ik heb dat al heel vaak, denk ik, gezegd, dat ik visualiseer dat het boek dat ik aan het schrijven ben, straks een boek kan zijn waar kinderen zo mee aan hun borst geklemd staan. Of een jongere, weet je wel, wordt het een boek dat een paar jongeren of kinderen kan definiëren dat zij kunnen zeggen van “dit ben ik, dit is van mij”. Dat het niet meer van de schrijver is, van Edward van de Vendel, maar dat het van hen is. Ze mogen mijn naam daarop ook vergeten, want ze moeten dat boek tot het boek van henzelf maken, wat hen een bepaald duwtje in een bepaalde richting heeft gegeven. Als dat gebeurt, dan mag het boek er zijn en dat streef ik ook echt na, ja. 

Is dat bij jongere kinderen ook zo? Heb je daar ook reacties op gekregen die je bevestigen in waar je mee bezig bent, of die je eventueel een nieuwe kijk hebben gegeven op bepaalde boeken? 

Ik heb dat heel sterk met Toen kwam Sam gehad. Dat voelde ik daarvoor ook al wel, hoor, dit is een boek dat er toe doet of een verhaal dat er toe doet, zal ik zo zeggen. Dat is één van mijn best gelezen boeken, ook samen met het tweede boek, en het is ook vrij veel vertaald, dus ik krijg dat soort reacties soms ook uit het buitenland. Ook daar: het is niet massaal. Ik ben geen schrijver die miljoenen mailtjes krijgt. Dat is gewoon niet zo en dat hoeft ook niet, want dan zou ik ze allemaal moeten beantwoorden, maar het is fijn dat kinderen of ouders zeggen van “mijn kind heeft dit zo graag gelezen en heeft er op school een boekenbeurt over gedaan” en “hoe gaat het nu met de hond?”, weet jen dat soort vragen, ja, dat is enorm van belang. En hetzelfde heb ik wel meegemaakt met de serie over het meisje Sofie. Sofie en de pinguïns was het eerste boek, en daarna kwamen er nog vijf. Dat zijn ook boeken die niet per se bij critici heel erg besproken zijn of zo, of geland zijn, maar wel bij kinderen. Daar zie je dan wel kinderen die zeggen van “komt er nog een volgende deel?” en “kan het niet een keer of dit dier gaan?” of “ik moet altijd zo lachen om die en die bijfiguur”. Dat voedt steeds mijn legitimatie om dit soort boeken te kunnen maken. Of kinderen die schrijven dat hun lievelingsdier vanaf nu ook een okapi is. Dat soort reacties. 

Gloei is van al mijn boeken nu het boek dat op Goodreads de hoogste cijfers krijgt. Dat komt misschien niet door het boek, maar dat komt door de specificiteit door het boek, doordat het zo specifiek is en iets aanbrengt dat misschien nog niet zo breed in het licht heeft gestaan. Het is ook geen boek dat ik verzonnen heb, maar het is een boek van 25 jongeren zelf. Zo’n 500 pagina’s, het is niet een boek wat iedereen op school aangereikt krijgt, of wat iedereen voor zijn lijst moet lezen, waardoor je veel meer negatieve reacties krijgt – want als je het niet zelf mag kiezen, dan vindt je een boek al snel minder leuk. Dit wordt echt gekozen omdat mensen het heel graag willen lezen. Dus ik realiseer me wel waarom het zo hoog is, dat cijfer, maar toch staan er in de beschrijvingen die mensen dan geven op Goodreads soms echt dingen waardoor ik behalve hoopvol, ook heel blij met dit boek ben. Ik was bijvoorbeeld meer ontroerd door de Griffel dan ik denk bij alle andere Griffels. Dit klinkt ontzettend arrogant, in de zin van dat ik al meerder Griffels heb gehad, maar dat is nu eenmaal een feit – maar deze was zo …  Ik was er ook van overtuigd dat dit helemaal geen Griffel kon krijgen, om alle redenen, door leeftijd en door het feit dat het een interviewboek was en zo, maar juist dat werd bekroond, en dat het nou dit hoopvolle boek was en dat ook de tekenaar gezien werd, dat heeft samen met die reacties heel veel betekend. 

Dit was eigenlijk een mooie afsluiter, maar ik ga toch nog een vraag stellen. Ik wil nog even terug op de uitgever ingaan. Heb je ooit gesprekken met je uitgever over leeftijd? En dan ligt de leeftijd van het doelpubliek voor de hand, dan wel of er bepaalde dingen al dan niet geschikt zijn voor een bepaalde leeftijd: thema’s, woordkeuze, wat dan ook? 

Nog niet zo veel. Het komt, denk ik, ook doordat ik echt wel heel veel lees, zelf ook, dus heel erg vaak toets aan wat er is. Maar het kan een enkele keer wel voorkomen. Een goed voorbeeld is VosjeVosje was een boek dat ik in een iets andere versie had geschreven. In het begin van dat boek springt nu, althans in deze versie, Vosje van een bunker af en raakt bewusteloos. In de eerste versie werd hij aangereden door een auto en raakte bewusteloos. Dat vond ik zelf helemaal niet zo heel schokkend, want er is niks met hem aan de hand en aan het eind wordt hij beter, maar daarvan zei de uitgeverij en ook Marije, de tekenares, “nee, dat is te heftig, dat kun je echt niet doen voor kinderen, voor deze leeftijd” – wat is het 6+, 7+.  “Dat is gewoon te schokkend aan het begin, dat moet je anders doen.” En dat had ik eerst zelf niet gezien, omdat ik dacht “maar uiteindelijk gaat hij helemaal niet dood”, maar het is natuurlijk wel zo dat je dat in het begin niet weet. Toen heb ik dat zelfs nog even getoetst bij Bibi Dumon Tak, die mijn beste vriendin is, die in eerste instantie zei, toen ze het nog niet gelezen had: “ja, maar dat zijn natuurlijk jonge moeders bij de uitgeverij, die zijn wat gevoeliger, ik denk dat dat best kan”. En toen had ze het gelezen en toen zei ze: “Nee, Edward, dit kan echt niet, ze hebben toch gelijk”. 

[lacht] En dan vond je het ook niet erg om het aan te passen? 

Nee, want dat was niet zo van belang voor het boek. Het kon net zo goed zoals het nu gaat, dat is ook de enige aanpassing die er gebeurd is. Maar dat is een voorbeeld, het gebeurt niet vaak. 

Super, ja. Ik denk dat ik al mijn vragen heb gesteld die ik wou stellen. Ik weet niet of je zelf nog aan iets denkt dat relevant kan zijn of iets dat je zelf nog wil vertellen? 

Nee, volgens mij hebben we een heleboel dingen besproken.