Datum: 13 november 2020
Interviewer: Vanessa Joosen
Transcript: Miet Baelen
Copy-editing: Vanessa Joosen
Vertaling: Lindsey Geybels
VJ: Je begon je eerste boeken te publiceren in de jaren 1980. Sleepless Nights dateert uit 1985, maar uit eerdere interviews maak ik op dat je al veel eerder aan het schrijven was. Klopt dat?
DA: Ja, ik schreef eigenlijk al mijn hele leven en toen schreef ik al veel korte verhalen. Die korte verhalen werden gepubliceerd in tijdschriften van kleine drukerijen en Sleepless Nights was een kleine verzameling van die vroege verhalen die ik in mijn twintiger jaren had geschreven.
En toen je een kind en tiener was?
Ja, ik was altijd aan het schrijven en krabbelen in notitieboekjes.
Heb je het gevoel dat je eigen leeftijd invloed heeft gehad op je schrijfproces?
Het is een beetje moeilijk om precies te definiëren hoe dat gebeurd. Het is duidelijk dat naarmate je ouder wordt en al langer schrijft, je in sommige opzichten meer zelfvertrouwen krijgt over wat je kunt, hoewel een gevoel van zelftwijfel en [lacht] zelfverwijt nooit weggaat. Maar je ontwikkelt wel een soort zelfvertrouwen: “Ja, ik kan dit, ik weet hoe ik een zin moet schrijven”. Een van de dingen die bij mij is gebeurd, met mijn verschillende leeftijden, is dat sommige van die vroege verhalen, zoals Sleepless Nights, erg donker en erg verontrustend zijn. Er zit duisternis in al mijn werk, maar ik denk dat ik naarmate ik ouder word minder openlijk duister ben geworden en minder bereid ben om duisternis toe te staan als een manier om een verhaal te beheersen. Misschien ben ik als persoon hoopvoller en optimistischer geworden en misschien heeft dat iets te maken met het schrijven voor jonge mensen.
Heeft de schrijfroutine die je hebt ontwikkeld geholpen om dat vertrouwen op te bouwen?
Ik denk van wel. Als je je leven lang schrijft en notitieboekjes gebruikt, ontwikkel je een soort mentaal traject dat je bij elkaar houdt, dit is wat je doet als schrijver. Dus het vermogen om te gaan zitten en het echt te doen wordt gewoon wat het leven is, dat is wat je doet, je gaat zitten en gaat ermee aan de slag en je [lacht] negeert de stemmen die je vertellen dat je moet opstaan en weglopen.
Leeftijd is ook interessant, want toen Skellig uitkwam was ik 47 en ik schreef al heel lang. Dus toen Skellig zo’n groot succes was en er ineens veel aandacht aan me werd besteed, denk ik omdat ik een beetje ouder was dan veel schrijvers die zo doorbreken, wist ik dat het belangrijk was om gewoon het volgende boek te doen en me niet te laten meeslepen. Dus toen mensen zeiden, “oh wat ga je nu doen,” zei ik “nou, ik ga het volgende boek schrijven, wat zou ik anders moeten doen?”. Dus dat is het mooie van het ontwikkelen van een routine door de jaren heen: routine is iets waar je naar terug blijft gaan en dat is wat het werk oplevert.
Zijn er specifieke momenten of ervaringen in je leven die de doorslag hebben gegeven om een nieuwe richting in te slaan op vlak van schrijven?
Ik denk het wel. Ja, zeker toen ik Skellig begon te schrijven, was het verbazingwekkend omdat ik nooit had verwacht voor jongeren te schrijven. Ik dacht niet dat ik een jeugdauteur was, ik schreef van die nogal duistere verhalen voor volwassenen en toen realiseerde ik me dat ik nergens kwam. Toen schreef ik een hele serie verhalen gebaseerd op mijn eigen jeugd, genaamd Counting Stars, en het schrijven van die verhalen heeft echt veel voor me veranderd. Ik begon een soort kindertijd te ervaren – het intellectuele en emotionele en fysieke gevoel weer kind te zijn – en door die ervaring te schrijven. Toen ik klaar was met die verhalen, verscheen Skellig uit het niets en toen ik Skellig begon op te schrijven, realiseerde ik me dat dit het beste was wat ik ooit had gedaan. Het was een culminatie van alles wat ik daarvoor had gedaan en tot mijn verbazing was het ook een boek voor kinderen. Toen ik me dat realiseerde, was het echt als een moment van openbaring. Ik dacht: “Ja, dat kan ik” en ik vond een nieuwe manier van schrijven, een nieuw soort kracht, een nieuw soort vertrouwen en een nieuw soort ritme, waardoor ik Skellig kon schrijven en daarna mezelf kon vinden als jeugdauteur. Het was totaal onverwacht, ik was nooit van plan om voor kinderen te schrijven, ik wist niets van de kinderboekenmarkt en hier was ik dan, een kinderboek aan het schrijven. Maar ik wist van binnen dat het goed was, ik wist dat dit was wat ik moest doen. Dus het voelde als thuiskomen, thuiskomen bij hoe ik zou moeten zijn.
Is dit een besef dat je zelf had toen je het boek aan het schrijven was, toen het verhaal zich ontwikkelde?
Ja, ik realiseerde me dat het een boek voor jongeren was, ik realiseerde me dat het op de een of andere manier voortkwam uit alles wat ik daarvoor had gedaan, al die verhalen, al die jaren. Tegen die tijd schreef ik al zo’n twintig jaar, en ik wist dat er iets in me was gebeurd [lacht], en op de pagina dat al die elementen samenbracht. Hier was dat ding dat Skellig heette, en dit was wat ik nu deed, maar het was ook mijn toekomst. Op de een of andere manier ontwikkelde mijn toekomst zich uit dit moment van schrijven dat Skellig heette.
Voel je vrij om deze vraag niet te beantwoorden, maar wanneer werd je voor het eerst vader?
Ik werd vader in hetzelfde jaar dat Skellig werd gepubliceerd.
Dat is interessant.
Ja. Dus Skellig is opgedragen aan mijn dochter die in hetzelfde jaar werd geboren.Dat is interessant.
Ziet u een verband tussen die twee?
Ik zou kunnen speculeren over allerlei relaties, maar nee, ik zie geen verband.
Vind je het soms moeilijk om personages te construeren die aanzienlijk jonger zijn dan jezelf?
Het is raar, maar [lacht] het is moeilijk om eender welk personage te construeren. Het is alsof je een personage niet construeert, het is alsof je een personage ontdekt. Je vindt een personage en het groeit als het ware door je heen. Als je dat personage eenmaal hebt gevonden en hun stem door je heen begint te komen, is het niet makkelijk, maar het komt wel deels natuurlijk. Dus ik vind het niet moeilijk om in het hoofd van een tienjarig jongetje te kruipen, of toen ik My Name Is Mina aan het schrijven was, was het heel raar om over Mina te schrijven: ik voelde me als Mina, ik voelde me alsof ik Mina was, dat Mina door mij sprak. Ik denk steeds meer dat schrijven een ontdekkingsproces is: je ontdekt deze personages, je ontdekt deze taal, je ontdekt deze verhalen die op de een of andere manier aanvoelen alsof ze er al waren. Je moet jezelf in zo’n positie brengen dat deze verhalen, deze personages, deze stemmen door jou heen kunnen komen. Zo word je je ervan bewust dat deze wezens de wereld binnen kunnen komen. Dat klinkt gek, maar hoe meer ik doorga en hoe ouder ik word, hoe meer ik geloof dat het verhaal jou schrijft, dat de personages jou schrijven. Het is een mix tussen overleg, acceptatie en inspiratie en jezelf toestaan om dit personage te worden.
Dus je begon met het schrijven van Counting Stars vóór Skellig, maar ze werden in omgekeerde volgorde gepubliceerd.
Ja, dat klopt.
Wat inspireert je om bepaalde kindpersonages te creëren? Ik denk dat je bij sommige personages in Counting Stars de link legt met je eigen biografie?
Ja, Counting Stars is voortgekomen uit mijn eigen jeugd en dat was een bewuste keuze. Ik wilde een aantal verhalen schrijven voor de mensen van wie ik hou, dus ze zijn geschreven voor mijn zussen en mijn broer en ze waren een manier om om te gaan met ervaringen uit mijn eigen jeugd en ze niet direct te confronteren, maar ze te gebruiken als een soort basis voor fictie om ze opnieuw te verbeelden. Toen ik ze opnieuw begon te verbeelden en ze in deze verhalen begon te verwerken, en ik schreef vanuit het gezichtspunt van een verteller die een soort ik was, vond ik een manier om over mezelf te schrijven alsof ik mezelf niet was, dus het was alsof ik zelfs mezelf ontdekte. Ook mijn zussen en mijn broer spelen een rol in deze verhalen. Ze zijn een mix van echte gebeurtenissen en denkbeeldige gebeurtenissen. Ze gaan met name over twee zeer donkere gebeurtenissen uit mijn eigen jeugd, de dood van mijn zus en de dood van mijn vader – dit zijn de twee ervaringen die de kern vormen van deze verhalen. Ik vond voor het eerst een manier om erover te schrijven op een manier die niet alleen een soort uiting van rouw was, of een uiting van verdriet, maar een manier om dat verdriet te gebruiken, om die rouw te gebruiken, maar om ze te reconstrueren als fictie. Het schrijven van verhalen en het creëren van elke vorm van kunst is op een bepaalde manier een daad van genezing, van het samenvoegen van dingen die verloren zijn gegaan, van het weer in elkaar zetten van dingen die gebroken zijn. Toen ik die verhalen schreef, voelde dat echt zo. Het was alsof ik een aantal van de verontrustende dingen uit mijn eigen jeugd nam en ze opnieuw samenvoegde op een manier die niet betekende dat het totaal destructief was. Dus de daad van creatie, de daad van creativiteit was een daad van genezing voor mezelf, voor mijn zussen, voor mijn familie en ook vreemd genoeg was het een manier om terug te gaan naar mij toen ik een kleine jongen was en naar mijn zussen toen ze kleine meisjes waren en te zeggen “het komt in orde, het komt goed.”
Ik vind de keukenscène in dat boek zo ontroerend en zo hoopvol.
Dat was het laatste verhaal in de reeks dat ik schreef. Ik wist dat ik nog één verhaal moest schrijven en ik wist dat het dit verhaal moest zijn, een manier om alles samen te brengen, om de levenden en de doden samen te brengen op één plek. Toen ik klaar was met dat verhaal, dat was het moment waarop de reeks klaar was, zei ik, “ja nu heb ik het gedaan.” De keuken was de oplossing.
Aidan Chambers is een auteur die veel leest over de kindertijd en de adolescentie in het bijzonder, en hij laat zich dus vaak inspireren door krantenknipsels of zelfs boeken over psychologie, filosofie met betrekking tot de adolescentie. Is dat iets wat jij ook wel eens doet?
Nee, niet op zo’n bewuste manier.
Ben je ooit geïnspireerd geraakt door een nieuwsfeit of iets dat je las over tieners of kinderen?
Dat moet wel. Ik ben lange tijd leerkracht geweest. Ik werkte met kinderen in de basisschool, heel jonge kinderen, en ik werkte met volwassenen die niet konden lezen of schrijven. Ik ging om met kinderen met speciale behoeften en ik denk dat dat heel leerzaam was voor mij als schrijver, om te werken met kinderen die letterlijk niet konden schrijven, om te werken met kinderen die het moeilijk vonden om te spreken. Ik denk dat schrijven veelal hetzelfde is, het is iets doen dat heel moeilijk is. Het is dus heel menselijk: je spreekt, je schrijft, je maakt taal. Ik denk dat ik erg geïnspireerd werd door kinderen die echt moeite hadden met taal. Het is interessant om naar veel auteurs te luisteren die hebben gestotterd of die het moeilijk vonden om überhaupt in het openbaar te spreken. We worden hopelijk vloeiend met taal, maar we hebben vaak ook moeite met taal. Schrijven is een manier om je uit te spreken, om de wereld binnen te gaan via taal die sommigen van ons op allerlei manieren moeilijk vinden. Ik werk ook veel op het toneel, ik werk veel in het theater en het is interessant om te zien hoeveel acteurs soortgelijke problemen hebben. Veel acteurs hebben problemen met dyslexie of zijn erg terughoudend en verlegen, maar als je ze dan op het toneel zet, worden ze erg extravert en publiekelijk.
Zijn contacten met kinderen en jongeren, sinds je auteur bent, ook invloedrijk voor je geweest?
Absoluut. Ik had al veel met kinderen gewerkt als leerkracht, maar als schrijver ontdekte ik iets nieuws over de liefde die kinderen hebben voor verhalen, de liefde die kinderen hebben voor taal. Er was een tijd dat mensen zeiden: “oh kinderen, ze lezen niet meer, ze zijn niet geïnteresseerd in boeken.” Toen ik auteur werd en de wereld van jeugdliteratuur binnenstapte, vond ik een verbazingwekkende wereld van mensen die echt geloofden dat goede boeken de wereld konden veranderen. Toen ik naar festivals ging, moest ik als auteur scholen binnengaan en kon ik de liefde zien die kinderen hebben voor narratieven, voor verhalen, de liefde zien die ze hebben voor taal, natuurlijk hebben ze dat. Het voelt voor mij heel juist om voor jonge mensen te schrijven, want ook dit zijn mensen die hun taalgevoel ontwikkelen, ze leren voortdurend, ze veranderen voortdurend en als auteur doe je hetzelfde. Ik bevind me dus in dezelfde kinderlijke positie als een kind: we gaan vooruit, we proberen manieren te vinden om in deze wereld te zijn, manieren te vinden om taal in deze wereld te gebruiken, manieren te vinden om te spreken. Dus voor mij is dat echt inspirerend geweest.
Telkens als ik naar een groot evenement ga met kinderen en volwassenen samen, is er één ding dat mensen zeggen: “Je bent echt inspirerend voor die kinderen.” En dan zeg ik: “Ja, maar eigenlijk zijn zij inspirerend voor mij.” Het andere dat elke keer gebeurt, is dat de volwassenen in het publiek altijd naar me toe komen en zeggen: “Dat was geweldig; hoe wisten die kinderen hoe ze die vragen moesten stellen?” Er bestaat een soort vooroordeel over kinderen, over wat ze kunnen denken, wat ze kunnen vragen. Ik vind steeds meer dat volwassenen en kinderen meer tijd samen moeten doorbrengen, we moeten ze niet van elkaar scheiden. Dus als ik evenementen organiseer, breng ik steeds vaker volwassenen en kinderen samen, omdat de volwassenen dan van de kinderen leren. Volwassenen gaan ervan uit dat zij degenen zijn die de kinderen onderwijzen, maar zo is het niet. Kinderen zullen de volwassenen onderwijzen en dat zien we nu in de wereld, we hebben meer kinderlijke invloeden in de wereld nodig. Als je kijkt naar sommige duffe, saaie, zogenaamde volwassenen, die zijn gewoon verachtelijk.
Is het ooit gebeurd dat je verrast werd of dat de reactie van een jongere je nieuwe inzichten gaf in je eigen werk?
O ja, kinderen stellen vaak vragen die je doen stilstaan en nadenken over je eigen werk. Omdat je een boek schrijft, gaan mensen ervan uit dat je alles van het boek begrijpt, maar dat is niet waar. Een van de dingen die ik altijd tegen mensen zeg is: je moet over dingen schrijven, zelfs als je niet begrijpt wat je doet. Ik denk dat dat echt belangrijk is. Je kunt niet alles begrijpen wat je doet. Kinderen stellen me vaak een vraag over mijn werk die een openbaring voor me is. Kinderen vragen naar Skellig, ze vragen naar Mina’s katten en de relatie tussen Mina’s katten en Askew’s hond in Kit’s Wilderness. Of ze vragen naar dokter MacNabola in Skellig en zeggen “is dokter MacNabola een fragment van Skellig in het ziekenhuis?”. Ik denk dat het heel belangrijk is dat je bij het schrijven van een boek ruimte laat voor de eigen verbeelding van de lezer. De lezer helpt bij het maken van het boek, hij ontdekt het boek en hij ontdekt dingen over het boek die jij niet wist. De schrijver kan niet alles weten over zijn eigen boek.
Zou je zo ver gaan om je werk te testen met jonge lezers?
Nee. De gedachte om het te doen is niet angstaanjagend, ik zou het gewoon niet doen. Ik ben nogal op mezelf. Ik laat mijn vrouw mijn werk zien en zij is een fantastische lezer; ik laat mijn redacteur wat van mijn werk zien terwijl ik bezig ben, maar nogmaals, ik ben erg gesloten. Ik wil graag mijn eigen eerste lezer zijn, dus nee, dat doe ik niet. Ik weet dat sommige auteurs dat wel doen en de gedachte om een klaslokaal of een zaal met kinderen binnen te gaan en te zeggen “dit is mijn boek, ik ga er wat uit voorlezen” – ik zou vijftig verschillende reacties krijgen, dus nee.
Klaus Vogel and the Bad Lads is uitgegeven door Barrington Stoke. Er staat een kleine tekst achterin waarin staat dat ze hun boeken testen met lezers. Was jij betrokken bij dat proces?
Dat boek is niet getest met lezers. Het was al geschreven en het was al gepubliceerd in een andere bundel, dus het is niet op die manier getest. Ik weet dat Barrington Stoke dat met veel van hun boeken doet, maar niet met dit boek.
Sinds je eerste kinderboeken ben je ook voor jongere kinderen gaan schrijven, met verhalen als My Dad’s a Birdman. Wat was de aanleiding om dat te doen?
De eerste die ik zo schreef was My Dad’s a Birdman. Dat stuk had ik eerst geschreven voor een theater in Londen, de Young Vic. Toen mijn dochter een jaar of acht was en veel las, was er de veronderstelling dat als ze acht of negen zou worden, ze de plaatjes achter zich zou laten, zou opgroeien en moeilijke boeken zou gaan lezen, ingewikkelde boeken. Het was alsof er iets niet interessant of intelligent genoeg was aan boeken voor jonge kinderen, dus schreef ik My Dad’s a Birdman bewust geïllustreerd en voor kinderen van die leeftijd. Toen ik dat eenmaal had gedaan, vond ik het zo geweldig, ik werk graag met illustratoren, ik houd van samenwerken. Dus toen ik daar eenmaal mee begon, werd het gewoon dat onderdeel. Ik schrijf er nu zelfs een en vorige week is er een uitgekomen, Brand New Boy, een geïllustreerde roman voor kinderen van die leeftijd. Ik denk dat het echt belangrijk is. Jaren geleden was er een soort beweging waarbij het gevoel heerste dat kinderen gedwongen moesten worden om boeken te lezen die alleen maar teksten waren en die in sommige opzichten behoorlijk moeilijk waren. Ik vond dat waanzin en het nam veel van het plezier in lezen weg. Ik denk dat de prachtige mengvormen van beelden en woorden die we krijgen in werk voor jongere kinderen een van de grote geneugten is van jeugdauteur zijn, dat je in dit hele spectrum kunt werken. Dus ik schrijf prentenboeken, ik schrijf boeken voor jongere kinderen, ik schrijf boeken voor volwassenen, ik schrijf boeken voor tieners of adolescenten en ik hou van die verscheidenheid en dat scala aan vormen. Ik hou ervan om zoveel verschillende vormen te schrijven, daarom schrijf ik ook graag voor het theater, schrijf ik graag liedjes. Ik heb de afgelopen jaren met veel muzikanten gewerkt en het is allemaal een vorm van verhalen vertellen, het is allemaal een manier om woorden te gebruiken, om taal te gebruiken om hopelijk iets moois te maken.
De afgelopen jaren ben je ook weer begonnen met het uitgeven van boeken voor volwassenen. Hoe is dat zo gekomen?
Ja. The True Tale of the Monster Billy Dean, dat was het eerste boek dat zowel voor volwassenen als voor tieners werd uitgegeven. Het is gewoon zo dat ik in verschillende vormen en voor verschillende doelgroepen wil werken. Ik wilde iets groters en misschien verontrustender schrijven en ik wilde The True Tale of the Monster Billy Dean schrijven in de vorm die het is, een erg fonetische taal. Toen kreeg ik een contract om twee van zulke boeken voor volwassenen te schrijven die ook voor tieners gepubliceerd zouden worden en het was een geweldige kans voor mij om langer te schrijven. Ik schreef Billy Dean en daarna The Tightrope Walkers. Ik denk dat het allebei twee van mijn beste boeken zijn.
Daar moest ik aan denken toen je eerder zei dat je begon met verhalen die aanzienlijk donkerder waren en daarna overging op lichtere thema’s. The Tightrope Walkers, bijvoorbeeld, herneemt elementen uit oudere verhalen. De vriendschap tussen Vincent en Dom deed me denken aan die tussen John Askew en Kit in Kit’s Wilderness, maar het krijgt andere lagen, donkerdere en meer seksuele dimensies. Zie je die boeken ook als verwant?
Ik denk van wel. Toen ik aan het schrijven was dacht ik precies hetzelfde: John Askew en Kit en Dom en de jongen. Er was dus een verband tussen de twee boeken. Het was een herontdekking van eerdere verhalen. Het was hetzelfde met The True Tale of the Monster Billy Dean. Het neemt elementen over uit een roman die ik vele jaren eerder had geschreven, die nooit werd gepubliceerd en door elke uitgever werd afgewezen. Het neemt een aantal elementen uit die roman en verbeeldt ze opnieuw. In sommige opzichten is het voortdurend omspitten van hetzelfde materiaal, het graven van dezelfde grond en het ontdekken van hetzelfde, en natuurlijk zijn alle verhalen heel verschillend, maar onderliggend zijn er misschien een aantal obsessies en een aantal doorlopende draden tussen alle verhalen. Zelfs tussen iets ogenschijnlijk licht en grappigs als My Dad’s a Birdman en iets duisters en verontrustends als The Tightrope Walkers, zitten verbanden. Dat kan ook niet anders, want het is mijn psyche die al deze dingen op de een of andere manier doet.
Het is interessant om te zien hoe die thema’s dan uitpakken als je ook rekening houdt met de verschillende doelgroepen. Heb je het gevoel dat er bepaalde elementen zijn die je in The Tightrope Walkers hebt kunnen ontwikkelen omdat er ook een volwassen publiek bij betrokken was, die je minder makkelijk in een kinderboek kwijt kon?
Ik denk het wel. Het zou in het Verenigd Koninkrijk worden uitgegeven als een dubbele editie – er zou een editie voor volwassenen komen en een editie voor tieners. Uiteindelijk hebben ze het gewoon uitgebracht als een boek voor volwassenen. In de Verenigde Staten kwam het uit als YA [Young Adult], en het kreeg fantastische recensies. Maar ja, ik kon dingen onderzoeken die waarschijnlijk heel moeilijk te onderzoeken zouden zijn geweest in een kinderboek zonder het heel subtiel te doen, zonder ze te verbergen. Dus ja, het seksuele gedoe tussen de jongens in The Tightrope Walkers zou heel moeilijk zijn geweest om in die mate te onderzoeken in een kinderboek. Maar het is een van de mogelijkheden die schrijven je biedt. Als je jezelf als schrijver te nauw probeert te definiëren, beperk je je mogelijkheden. Toen ik begon, zag ik mezelf als een schrijver voor volwassenen. Als ik me daaraan had vastgeklampt en had gezegd: “Ik schrijf alleen voor volwassenen”, dan had ik nooit My Dad’s a Birdman geschreven, dan had ik nooit Skellig geschreven, als ik had gezegd: “O nee, ik kan geen kinderboek schrijven”. Maar dus het proces van accepteren, dat is wat ik deed en dat is wat ik graag deed. Tegelijkertijd zorgde het doen van die dingen er niet voor dat al het andere wegvloeide, dus toen ik The Tightrope Walkers of Billy Dean ging schrijven, kon ik voortborduren op dingen en sommige thema’s intensiveren die toch al in de boeken voorkwamen. Het is dus een constante zoektocht naar verschillende thema’s en het verkennen van verschillende vormen. Een van de redenen waarom ik tegenwoordig in zoveel verschillende vormen werk, is omdat ik me ervan bewust ben dat misschien al mijn boeken in zekere zin hetzelfde boek zijn. In al mijn boeken gebeuren vergelijkbare dingen, maar wat schrijvers wordt geboden is de mogelijkheid om in verschillende vormen te schrijven. Ik heb net een nieuw prentenboek geschreven dat volgend jaar uitkomt, en het is heel licht en luchtig, maar ik weet dat er in het hart ook een duisternis zit. Het is niet duidelijk voor iemand die een prentenboek leest, maar ik weet dat de thema’s die in The Tightrope Walkers staan ook in wat van mijn lichtere werk voorkomen.
Had je een voorkeur voor het publiek waarvoor het gepubliceerd zou worden?
Ik was betrokken bij de besluitvorming over The True Tale of the Monster Billy Dean, dus we besloten dat het in die twee edities zou verschijnen, en hetzelfde gold voor The Tightrope Walkers. Ik dacht dat ze het als een YA en een volwassen boek tegelijk zouden uitgeven, maar dat deden ze niet. Ze namen die beslissing. Toen het naar de Verenigde Staten ging, zeiden ze “we doen het gewoon als een YA-editie”, waar ik heel blij mee was omdat ze een prachtige editie hadden gemaakt. Het deed het erg goed en ze konden een deel van de duisternis aan. Het is ook interessant dat The Tightrope Walkers een erg noordelijk boek is, en er zijn nog steeds veel vooroordelen tegen noordelijkheid in Engeland. In de Verenigde Staten zagen ze dat niet, daar hadden ze geen vooroordelen tegen het noorden. Hier, in sommige reacties op The Tightrope Walkers, zelfs door mijn uitgevers, was er een soort vooroordeel over het noorden, dat iets dat over zulke noordelijke thema’s ging alleen interessant zou zijn voor noordelijke mensen, wat ik gewoon belachelijk vond. In Amerika hadden ze niet zo’n vooroordelen en het kreeg geweldige recensies in alle toonaangevende tijdschriften.
Dat lijkt in ieder geval een kenmerk van je schrijven te zijn geworden, het noordelijke gevoel.
Dat is ook zo. Toen ik voor het eerst begon, werd waar ik vandaan kom en het soort taal dat ik spreek en de taal waarin ik schrijf traditioneel gezien als onbeschaafd. Je kunt niet beschaafd zijn als je uit het noorden komt, het is niet beschaafd als je over het noorden schrijft. Een van de dingen waar ik het meest trots op ben, is het feit dat ik het noorden op een prachtige manier aan de wereld heb laten zien. Ik heb de schoonheid laten zien van een taal die in Engeland nog steeds als onbeschaafd wordt gezien. Onlangs waren er verslagen over jonge mensen uit noordelijke steden die naar universiteiten gingen en gepest werden vanwege hun accent. Je zou denken dat tegen die tijd, we zitten nu in 2020, dat soort dingen verdwenen zouden zijn, maar de vooroordelen over regionalisme zijn nog steeds heel erg aanwezig in Engeland. Schrijven zoals ik dat doe over het noorden en de manier waarop ik dat doe is ook een politieke daad, het is een daad van zeggen “dit is relevant, we mogen nooit twijfelen aan de authenticiteit en sociale geldigheid van onze eigen plaats en onze eigen taal.” Sommige mensen hebben daar nog steeds een hekel aan [lacht].
Herlees je wel eens je eigen werk?
Niet echt. Soms moet ik wel, als ik een evenement ga doen over een bepaald boek. Ik vergeet wat er in het boek gebeurt, dus soms moet ik herlezen om te controleren wat ik heb geschreven, zodat als iemand me een vraag stelt – “oh ja, dat weet ik nog” [lacht]. Een van de belangrijkste dingen voor schrijvers is om dingen te vergeten. En als je je alles blijft herinneren wat je hebt geschreven, kan dat in de weg staan van wat je in de toekomst moet schrijven, dus ik betrap mezelf erop dat ik vergeet wat ik heb geschreven totdat ik het opnieuw controleer, “oh ja, dat is wat ik heb geschreven. Kijk eens aan.”
Ben je ooit verrast geweest door je eigen schrijven?
Ik ben verrast geweest, ik ben verrast geweest.
En misschien nieuwe inzichten gekregen?
Nieuwe inzichten, en ook jezelf toestaan ze leuk te vinden. Als schrijver denk ik dat het heel belangrijk is om te leren wat je geschreven hebt leuk te vinden. Want het is heel gemakkelijk om te zeggen “oh ik ben verschrikkelijk, alles wat ik schrijf is hopeloos”, want dat maak je sowieso mee als je aan het schrijven bent. Als je aan het schrijven bent, denk je waarschijnlijk dat je de slechtste schrijver bent die ooit heeft geleefd en dat dit het slechtste boek is dat ooit heeft bestaan. Het is dus heel fijn als je terugkijkt naar je eigen werk, “oh het is oké en dat vind ik wel leuk.”
Het is iets dat andere auteurs me ook hebben verteld, dat het geruststellend kan zijn.
Absoluut, het is belangrijk. Ik zeg dat tegen jonge mensen die vragen wat ze moeten doen als ze een roman willen schrijven. Ik zeg: “je moet je werk eer aandoen. Je hebt er tijd in gestoken, je hebt er moeite voor gedaan, dus je moet respecteren wat je hebt gedaan. Door dat te doen respecteer je je schrijven en respecteer je jezelf en geef je jezelf de eer die je toekomt.”
Je geeft ook les in creatief schrijven.
Dat doe ik, ik ben dit jaar net gestopt, maar ik ben de afgelopen acht jaar professor creatief schrijven geweest aan de Bath Spa University.
Deel je daar ook overwegingen over het lezerspubliek? Heb je specifiek advies over schrijven voor jongeren?
Ik deel meestal mijn eigen schrijfprocessen, laat mijn notitieboekjes zien die heel belangrijk voor me zijn en mijn manier van schrijven. Ik probeer schrijvers te inspireren om hun eigen verhalen te ontdekken in plaats van te denken “wat heeft de markt nodig, wat heeft de wereld nodig?” Je eigen visie vinden, het verhaal ontdekken dat in je zit, dat is het krachtigste wat er is. Ik zeg altijd tegen studenten: toen ik op het punt stond om Skellig te schrijven, wat als ik de kinderboekenmarkt had onderzocht en tegen een uitgever had gezegd: “Ik ga een boek schrijven over een man in een garage die vleugels heeft en het gaat veel over William Blake en veel over scholing en het zal geliefd worden bij mensen over de hele wereld”? Ze zouden waarschijnlijk zeggen: “Nee, dat is het niet, je moet iets anders bedenken.” Ik schreef Skellig in een soort vacuüm, niemand kende mij, ik wist niets van de wereld van jeugdboeken. Ik wist alleen dat dit boek er op de een of andere manier toe deed en het ging erom dat ik op mijn eigen visie vertrouwde. Dus wanneer ik praat met studenten of mensen die willen schrijven, is dat de kern van wat ik ze vertel. Uiteindelijk is het jouw verhaal. Het gaat de wereld in, dus het moet jouw verhaal zijn, geschreven in jouw taal, op jouw manier, dat is wat de wereld zal aanspreken.
En ja, natuurlijk moet je aan kinderen denken en aan jongeren, en je moet ze echt respect en echte eer geven en het beste boek schrijven dat je kunt. Sommige mensen gaan ervan uit dat schrijven voor jongeren makkelijk moet zijn of dat het “een mooi en lief ding is om te doen, boeken schrijven voor kleine kinderen”. We weten dat het niet zo is. Het is echt moeilijk en je moet heel diep in jezelf gaan om het goed te kunnen doen. Je moet de allerbeste schrijver zijn die je kunt zijn om voor dit geweldige publiek te schrijven, want het is een geweldig publiek. Ze zijn het belangrijkste publiek ter wereld en het is ook een groot voorrecht om voor deze jonge mensen te schrijven. En de mensen die dat niet geloven, daar geef ik niet om, ik geef niet om de volwassenen die neerkijken op jeugdauteurs. Volwassenen kijken neer op kinderen als lezers omdat ze er niets vanaf weten, ze begrijpen het niet.
Heb je ooit met uitgevers moeten onderhandelen over je verhalen?
Over wat erin staat?
Ja, of de manier waarop ze geschreven zijn?
Niet echt. Er is altijd wel iets in een boek waarover onderhandeld moet worden, “wil je dit veranderen, werkt dit?”. Maar in hoeverre ik het me kan herinneren, is er nooit echt een probleem geweest met betrekking tot het onderwerp. Ik heb het geluk dat ik echt geweldige redacteuren heb, ik werk met fantastische redacteuren die me begrijpen, die me niet proberen te beperken of me ervan weerhouden om bepaalde dingen te doen. Maar ik denk dat ik veel geluk heb gehad omdat ik Skellig heb geschreven [lacht].
Ik wilde net vragen: “Hoe zit het met Skellig?” Toen je dat bij je uitgever indiende, leverde dat toen problemen of een debat op?
Helemaal niet, nee. Toen ik Skellig schreef, was het ongeveer zoals het nu is. Toen het naar de uitgever ging, werd er een klein beetje aan gesleuteld, maar niet veel. Ik kwam er achteraf achter dat ze hadden vergaderd over sommige taal, of een kinderboek “bullocks” kon bevatten [lacht]. En ze zeiden gewoon, “ja, dat moeten we toestaan.” Dus nee, er waren heel weinig beperkingen. Maar omdat Skellig vanaf het begin van mijn carrière als schrijver voor jongeren zo’n sterke invloed was, heeft het me een zekere kracht gegeven. Ik vraag me wel eens af of redacteuren, als iemand Skellig nu, twintig jaar later, zou schrijven, zouden eisen dat het veranderd wordt? En ik vermoed dat ze dat zouden kunnen doen, ik vermoed dat Skellig misschien niet zou verschijnen in de vorm waarin het 22 jaar geleden verscheen.
Wat vind je van de rol van het moderne leven (sociale media, technologie) in je boeken? Sommige oudere auteurs vinden het moeilijk om dat op te nemen.
Ik heb er niet echt moeite mee. Ik heb een nieuw boek dat in april uitkomt [Bone Music]. De heldin is een vijftienjarig meisje dat in het moderne leven staat, ze gaat naar protesten en ze gebruikt een mobiele telefoon. Nee, ik maak me er geen zorgen over. Ik heb niet het gevoel dat ik veel sociale media moet gebruiken in mijn werk of dat ik veel nieuwe technologie moet gebruiken. Toen Skellig uitkwam had niemand het over het feit dat er geen tv of telefoon was. Niemand merkt deze dingen op en ik denk dat als we het gevoel hebben dat we onze boeken moeten vullen met elementen uit een moderne wereld om het op die manier relevant te maken, we dat niet hoeven te doen. Wat we doen is verhalen schrijven en het kan elementen van de echte wereld hebben, maar we hoeven het niet vol te stoppen met dingen om het duidelijk te maken dat het in de echte wereld is. Dus mijn nieuwe boek [Bone Music] is heel modern, het speelt zich af in deze tijd, maar het heeft alleen een vleugje telefoon, een vleugje sociale media, dat is alles wat het nodig heeft. Daar heb ik geen last van.
Goed. Dat betekent dus dat we meer boeken van je krijgen.
Goed punt. [Bone Music] gaat over de diepe oudheid van de ervaring. Dus dit meisje dat een mobiele telefoon gebruikt en naar protesten over de wereld gaat, staat ook in een diepe, diepe verbinding met de prehistorische wereld. Dat is wat ik nodig vind om te doen, om te benadrukken dat we vandaag de dag leven, maar we worden ook aangetrokken door het oeroude verleden en bewegen ons naar een ongeziene toekomst. We leven in deze ruimte tussen het verleden en de toekomst, dus als ik daarover schrijf, dan moet ik wel elementen van de echte moderne wereld hebben, maar het hoeft er niet vol mee te zitten. Het lijkt mijn lezers niet te storen [grinnikt].
Of jouw uitgevers.
Of mijn uitgevers, nee. Het boek dat vorige week uitkwam [Brand New Boy] gaat over een jongen die misschien wel een soort creatie is, een geschapen jongen, met een element van AI en robotachtigheid. Dus in zekere zin is het een heel modern verhaal, maar de jongen bestaat in een heel gewone wereld van gewone kinderen die graag voetballen en chips eten en in het bos spelen. In sommige opzichten is het futuristisch omdat er een robot in voorkomt, maar de wereld is onveranderlijk, ook al blijft hij veranderen en modern zijn. Voor kinderen is het drama van het opgroeien, het drama van het leren leven altijd hetzelfde. Er zijn elementen in de wereld, die er allemaal toe doen, maar het centrale drama van het opgroeien is overal en altijd hetzelfde. Dat is wat me drijft om te schrijven; het is als het vinden van een gemeenschappelijk element tussen een man van mijn leeftijd en een kind van tien en een kind van tien vijfduizend jaar geleden en een kind van tien over driehonderd jaar en iets vinden dat op de een of andere manier al die elementen bevat.
Ik kom meteen in de verleiding om je nieuwe boek te vergelijken met Clay.
Ja, precies, dus het neemt iets dat ik al eerder heb gebruikt, maar plaatst het in een ander soort context.
Ik hoop dat dit je niet afschrikt, maar we gebruiken ook kunstmatige intelligentie om de boeken in ons corpus te analyseren. We gebruiken bijvoorbeeld een programma dat verhalen groepeert op basis van stilistische overeenkomsten om te zien wat de stijl van een auteur domineert, of dat nu bijvoorbeeld de periode is waarin hij schrijft of de leeftijdsgroep die hij aanspreekt.
Dat is interessant en eng [lacht].