Interview met Aline Sax

Datum: 11 februari 2021
Interviewer: Vanessa Joosen
Transcript: Inge Wijns
Foto: Koen Broos

VJ: Jij hebt al op jonge leeftijd gedebuteerd en bent blijven schrijven en boeken publiceren. Dat maakt dat er in die boeken intussen heel wat diversiteit is qua leeftijd, vorm en thema’s, wat het voor ons heel boeiend maakt dat we leeftijd op verschillende manieren kunnen benaderen.

AS: Ik heb ook al veel leeftijden gehad.

Een kleine twintig, sinds je debuut, en waarschijnlijk begon je ook al wel vroeger te schrijven. Ik besef ik een aantal clichévragen zal stellen die soms wat wrevel opwekken bij jeugdauteurs.

Zoals: hoe komt u op het idee om een boek te schrijven?

[lacht] Neen, waarom heb je nog geen boeken voor volwassenen geschreven?

Ah, wanneer ga je eens echte boeken schrijven? [lacht]

Precies. Maar je weet dus dat je die vragen in een andere context moet zien. Even terug naar het prille begin: je debuteerde op je zeventiende. Schreef jij ook daarvoor al veel?

Ik schrijf al zolang ik mij kan herinneren. Van toen ik nog niet goed genoeg kon schrijven, heb ik cassettes waarop ik verhaaltjes heb ingesproken. Echt schrijven, langere verhalen, deed ik vanaf 1996.

Toen was je twaalf?

Ja, daarvoor had ik ook wel schriftjes, maar de echte, lange verhalen die ik het meest heb bijgehouden, omdat ik ze op de computer schreef en ze waren afgeprint, zijn van die tijd. Schrijven was toen echt wel een hobby: ik deed het frequent en veel, als er dan een schrijfwedstrijd was, in de bibliotheek bijvoorbeeld of de Davidsfonds Junior-journalistwedstrijd, dan deed ik daaraan mee. Dat was dus wel al echt een belangrijk deel van mijn leven.

Welke soort verhalen waren dat zoal?

Dat waren heel veel griezelverhalen. Ik las als kind heel veel van die jaren ’50 jongensboeken die van mijn vader, ooms en grootvader waren, zoals die typisch Hollandse Arie Roos en Bas Banning en dat soort dingen. Daarnaast heb ik veel van de Kippenvel-reeks en dergelijke gelezen, echte pulpboeken. Kluitman had van die blauwe thrillers voor 150 frank ongeveer; dat soort pulp kocht ik zelf, dat was goedkoop. De goede boeken las ik eigenlijk uit de bib [lacht].

Ik schreef dus zelf ook heel veel over heksen en zombies en dat soort dingen. Dat veranderde toen ik op mijn veertiende op vakantie ging naar Normandië met mijn ouders. Toen heb ik daar alles over D-day gezien en gelezen: dat had een enorme impact op mij. Toen ben ik helemaal in die Tweede Wereldoorlog gedoken, heb ik daar heel veel over gelezen en zijn mijn verhalen ook helemaal verschoven. Van toen af schreef ik alleen nog maar over ‘den oorlog’, heel veel korte verhalen. Bovendien kwam in september of oktober Saving Private Ryan in de bioscoop, ik was daar toen net geweest en dan zag ik die film als veertienjarige – dus dat was ook [maakt knalgeluid] binnengekomen tot en met.

Ik schreef toen erg veel, maar altijd korte verhalen of gedichten. Het idee een boek te schrijven was er wel, maar ik dacht niet dat ik dat zou kunnen. In het voorjaar van 1999 heb ik een schrijfcursus gevolgd van de koning Boudewijnstichting, vijf zaterdagen na elkaar. In Antwerpen werd die gegeven door Bart Moeyaert en dat was voor mij de reden om mij in te schrijven voor die cursus. Ik was in principe net te jong, want het was vanaf 15 jaar en dat was ik de eerste sessies nog niet. De cursus was voor mensen van 15 tot 25, dus het was een erg ruime doelgroep. Ik was toen heel erg onder de indruk van Bart Moeyaert. Ik herinner me ook een andere cursist die inderdaad bijna 25 whet was een openbaring om andere jongeren te zien die met schrijven bezig waren. Tot dan toe deed ik dat gewoon op mijn eentje. Mijn ouders wisten dat, sommige van mijn klasgenoten, maar eigenlijk kwamen die verhalen amper buiten mijn kamer. Het is natuurlijk een erg eenzame hobby, dus toen ik dan daar andere jongeren ontmoette die daar ook mee bezig waren, daar ook goed in waren – ja, dat was heel fijn. Voor één van de opdrachten moesten wij een verhaal of een fragment ervan schrijven bij een foto: daar is Mist over het strand begonnen, ik koos een foto van D-day, waarmee ik nog altijd heel erg bezig was. Bart vond dat heel goed en ik zweefde natuurlijk, dus ik flapte eruit dat eigenlijk ook wel een boek wilde schrijven. Ik verwachtte dat hij mij tips zou geven, maar het enige wat hij toen zei, was eigenlijk: ‘Als je een boek wilt schrijven, moet je dat gewoon doen’. Dat was op dat moment erg ontgoochelend. Ik dacht: ‘Wat is dat nu, is dat je tip?’

[lacht]

Ik ben dus eigenlijk begonnen met die twee bladzijden verder uit te werken. Voorheen geraakte ik nooit aan heel lange verhalen omdat mijn inspiratie voor het verhaal op was, of omdat ik mij niet kon blijven concentreren. Omdat dat thema mij zo had aangegrepen, kon ik er lang en intens mee bezig blijven tot het de omvang had van een boek. Die 94 A4-bladzijden zijn geen erg dik boek, maar het was een groot verschil met de tien à twaalf A4-bladzijden die mijn verhaaltjes tot dan toe waren geweest.

Toen was je toen vijftien?

Vijftien toen ik eraan begon, in juni van het jaar daarop heb ik het naar uitgeverijen gestuurd.

En heb je het in die tussentijd het gedeeld, met Bart eventueel of met familie of vrienden? 

Neen. Mijn ouders wisten wel dat ik daaraan bezig was, ’s ochtends stond ik bijvoorbeeld wat vroeger op, zodat ik van half acht tot kwart over acht nog kon schrijven. Ik schreef dus elke ochtend drie kwartier. Als ik nu geen vijf uur ter beschikking heb, dan kan ik gewoon niet beginnen – ik was dus echt heel productief.

Schreef je dat in één ruk of in verschillende versies?

Ik schreef sowieso op de computer – ik had een oude afgedankte laptop, maar ik denk wel dat dat gewoon één versie was. Dat is twintig jaar geleden, ik documenteer dat helemaal niet [lacht].

Voordat het naar de uitgeverij ging, heeft mijn vader het gelezen. [pauze] Die heeft er dan enkele historische dingen uit gehaald; ik had bijvoorbeeld bij een spitfire met twee motors een motor laten stilvallen, terwijl een spitfire maar één motor heeft, dat soort dingen. Ik denk niet dat er teksten naar Bart of Daniel Billiet en Els Beerten, de begeleiders van vervolgcursussen, gegaan zijn. Ik had in mijn schriftje wat adressen van uitgeverijen overgeschreven, tien adressen opgezocht en dat manuscript gewoon met zo een vierkant klein disketteje op de post gedaan – gewoon de tien kinderuitgeverijen die ik kende. Dat was het. Er kwam heel snel reactie op, in juni tijdens de examens, weet ik nog [lacht]. Lannoo wilde een optie om het nog wat beter te kunnen lezen, maar ook Houtekiet en Clavis waren geïnteresseerd. Ik had geen idee wat ik moest doen of waarom. Clavis had altijd gebonden boeken en ik vond die kaften ook mooi, dus eigenlijk ben ik op basis daarvan in zee gegaan met Clavis. Dat was de enige reden [lacht]

Kreeg je dan nog veel advies? Kan je je herinneren hoe die begeleiding was?

Heel miniem, zeker als ik dat vergelijk met latere boeken. De publicatie duurde ook heel lang, naar mijn aanvoelen. In tussentijd gebeurde er eigenlijk heel weinig mee, ik heb bijvoorbeeld niets moeten herschrijven en nooit lange gesprekken gehad met een redacteur. Ik heb mijn manuscript ingeleverd en ik heb de zetproef teruggekregen, er waren enkel minieme dingen veranderd. Toen het verscheen hebben ze mijn leeftijd wel gebruikt om wat persaandacht te genereren.

Had jij die zelf vermeld toen je die brief schreef met het disketteje?

Ja, [lacht] mijn moeder nam de telefoon op toen een van de uitgevers belde. ‘Ik zal mijn dochter eventjes geven,’ zei ze, waarop die reageerde met ‘oh is het dan nog zo’n uk’ [lacht]. Bij het verschijnen is die leeftijd ook wel heel erg gebruikt, zeker in combinatie met de Tweede Wereldoorlog, een niet zo voor de hand liggen onderwerp voor iemand van – op dat moment – zeventien. Dat heeft wel wat interviews opgeleverd.

Sindsdien zijn er een twintigtal jaren verlopen, meer dan dubbel zo oud ben je nu. [lacht] Heb je het gevoel dat jouw eigen leeftijd een belangrijke rol heeft gespeeld bij hoe je schrijven geëvolueerd is?

Tot en met Wij, twee jongens, dus zo een vijf boeken lang, waren de hoofdpersonages even oud als ik: in Mist over het strand zijn ze allebei vijftien jaar, in Duivelsvlucht is Hasse zeventien jaar, in De gebroken harp is Brian achttien jaar. Na Geen stap terug, met een personage van negentien, dan twintig, stopte dat, omdat ik zelf te oud werd. In het begin schreef ik dus effectief over leeftijdsgenoten, die in die eerste boeken meegroeien met mijn eigen leeftijd. Daarna ben ik teruggekeerd in de tijd.

Vond je dat moeilijk? Er wordt in vakliteratuur rond jeugdauteurs die zelf jong zijn, wel eens gezegd dat zij de echte experts zijn, die heel dicht op de materie zitten. Bart Moeyaert bijvoorbeeld gebruikte dat in zijn eerste interviews wanneer hij soms ook wat kritiek kreeg. Hij verwees dan naar zijn herinnering, hij zat er echt nog heel dicht op. Jij hebt ook lang die directe connectie met die leeftijd gehad, vond je het nadien moeilijker om personages te creëren die op dat moment in leeftijd al wat verder van je af stonden?

Geen van mijn boeken gaat over mijn leefwereld. Die personages waren wel even oud als ik, maar door die historische setting hadden die een heel ander leven. Hun omgeving en leefwereld was zo anders dat ik niet echt uit eigen ervaring putte. Lezingen helpen ook een beetje om te voelen hoe kinderen zijn, maar eigenlijk ben ik daar niet zo erg hard mee bezig, of put ik niet uit dingen die ik ken. 

Heb je er desondanks op een abstracter niveau soms zaken in verwerkt waar je zelf mee bezig was, zoals vriendschappen, bepaalde angsten, relaties met ouders, familie?

Dat denk ik wel. Mist over het strand was inderdaad een soort spiegel van een vriendschap die ik op dat moment had, bijvoorbeeld. Het weerspiegelt ook gewoon de dingen die ik als tiener interessant vond, zoals die oorlog. Ik haalde heel veel gewoon uit de boeken en uit het onderzoek dat ik toen ook al deed, zij het op een iets amateuristischere manier dan hoe een professioneel historica werkt. Aan Duivelsvlucht was ik eigenlijk begonnen voordat ik Mist over het strand schreef, maar dat werd niet lang genoeg, dus liet ik het wat liggen. Toen Mist over het strand effectief een boek was, lukte het met Duivelsvlucht wel. Toen ik ongeveer twaalf was, was ik heel erg onder de indruk geraakt van de boeken van Ton van Reen, over de bokkenrijders. Zo volgen de thema’s dus wel uit de dingen waar ik als kind of jongere erg mee bezig was.

Je hebt dus ook wel eens een verhaal van vroeger opgepikt op een moment dat je meer schrijfervaring had? Dat heb ik vaker gehoord bij mensen die zo jong gedebuteerd zijn, Anna Woltz bijvoorbeeld. Een kwestie van zelfvertrouwen, of methode misschien?

Wat er bij mij voor gezorgd heeft dat Mist over het strand wel de nodige lengte haalde, is dat onderwerp. Ik wilde en kon mij daar erg intens mee bezighouden. Eens dat gelukt was, wilde ik dat voor Duivelsvlucht ook doen. 

Heb je op dat moment ook nog veel kunnen gebruiken van die cursus, bijvoorbeeld?

Wat ik me nog herinner en effectief toepas, is dat Bart zei stiltes in dialogen op te vullen met omgevingsgeluiden. Wanneer een dialoog heel moeizaam verloopt , laat je dus in plaats van ‘hij zweeg, zij zweeg’ de buurman zijn gras afmaaien, bijvoorbeeld, om die stilte aan te duiden zonder ze te vernoemen. Niet die cursus heeft mij over de drempel geholpen om dat boek te schrijven, denk ik, wel het feit dat ik dat thema gevonden had. En waarschijnlijk ook wel een beetje dat duwtje van Bart Moeyaert dat je, als je een boek wilt schrijven, het gewoon moet doen. Want toen ben ik eraan begonnen…

Hoe zit het met personages die aanzienlijk ouder of veel jonger zijn dan jijzelf? Heb je daar een soort referentiekader voor, komt dat ook vooral uit die bronnen, of is dat een gevoel?

Het eerste boek voor jongere kinderen was De laatste reis, al ken ik geen tienjarigen. Dat is dus inderdaad een beetje op goed geluk of op gevoel. Die boeken voor jongere kinderen zijn ook een ander genre dan de young adult-boeken. Het mag daarin allemaal wat afstandelijker. Bij Het meisje en de soldaat is dat meisje niet het meisje van de straat hier, meer een soort archetype dan een herkenbaar kind. Dat is anders dan in de boeken van Anna Woltz inderdaad, dat zijn kinderen van nu, terwijl de kinderen in mijn boeken ook door die historische context misschien toch vagere kinderen zijn.

Ik zie ook wel een verschil met dan de oudere adolescenten en de manier waarop zij in je verhalen functioneren. Je ziet dat ook bij andere auteurs, bijvoorbeeld wanneer je de eerste boeken van Bart vergelijkt met later werk. In de manier waarop jongeren en kinderen daarin functioneren, is er ook een vorm van abstractie, of toch een afstand.

Voor een kind in een concentratiekamp of tijdens de Eerste Wereldoorlog, werkt dat kind-zijn sowieso heel anders dan vandaag in een klas. De leeftijd van de personages kies ik uiteraard zelf, maar de leeftijd van de lezer bepaalt altijd de uitgeverij. Het meisje en de soldaat, bijvoorbeeld, was helemaal niet als kinderboek gepercipieerd. Ik had oorspronkelijk de vraag gekregen van Wablieft om een boek te schrijven voor volwassenen in eenvoudig taalgebruik. Zo kwam ik bij die Senegalese soldaat tijdens de Eerste Wereldoorlog, omdat dat onze geschiedenis verbindt met de geschiedenis van mensen die hier nu wonen. Via de tirailleurs tijdens de Eerste Wereldoorlog, die koloniale troepen, is die Eerste Wereldoorlog ook hun geschiedenis. Tegenover die Senegalese soldaat heb ik een kind geplaatst, omdat zij allebei een eenvoudig taalgebruik hebben – dat kind vanwege haar leeftijd, de Senegalese soldaat omdat die niet zijn eigen taal spreekt. Dat was het startpunt. Maar toen ik het verhaal begon uit te schrijven, vond ik het te goed om het als Wablieftboekje te brengen. Die zijn heel eenvoudig uitgegeven, en bereiken ook niet zo erg veel mensen. Dat ik het als een gewoon boek dat een bredere markt bereikt, wilde uitgeven, was dus een pragmatische, commerciële keuze. Ik heb het toen naar De Eenhoorn gestuurd, die het uitgaf als een boek vanaf tienjarigen, terwijl de Duitse uitgeverij bijvoorbeeld er heel expliciet voor heeft gekozen om er geen leeftijdscategorie op te plakken.

Ook andere boeken van jou, zoals Wij, twee jongens, zitten op de wip tussen de jeugdliteratuur en de volwassenenliteratuur. Soms worden die in vertaling dan bij de volwassenenliteratuur ondergebracht. Wat is jouw visie op die cross-over? 

Ik zou willen dat mijn boeken meer cross-over zijn, zoals Grensgangers bijvoorbeeld. Ik heb het gevoel dat dat heel moeilijk in de markt te zetten is, onder andere door het imago, of de uitgeverij. Wij, twee jongens kreeg twee NUR-codes, 285 voor 15+ en 301 voor literaire roman, in de hoop dat die dan twee doelpublieken zou bereiken. Commercieel is dat zeker niet gebeurd. Er zullen wellicht wel volwassenen geweest zijn die het boek ook gelezen hebben, daar ben ik zeker van, maar die hebben dan het gevoel dat ze een jeugdboek gelezen hebben. In de winkels bijvoorbeeld werd die automatisch bij de jongeren gezet. Ik vroeg bij Standaard Boekhandel ooit waarom ze het bij 12+ plaatsten, en niet ook bij de volwassenen. ‘Omdat Clavis een jeugduitgeverij is en we een boek niet op twee plaatsen tegelijkertijd zetten,’ was dan de uitleg. Ik heb dus de indruk dat het moeilijk is om commercieel twee publieken tegelijkertijd met hetzelfde boek aan te spreken. Ik denk dat je dan inderdaad twee versies moet maken zoals ze dat bij de boeken van Floortje Zwigtman gedaan hebben, met een jongerencover en een cover voor volwassen. Doordat Davidsfonds Grensgangers ook heeft opgenomen in hun cultuurnetwerk, gaat het daar wel beter, hoewel dat in de boekhandel ook alleen maar bij de jongeren stond. Intussen is Davidsfonds bij Standaard Uitgeverij ondergebracht en die hebben natuurlijk een veel minder uitgesproken jeugdprofiel. Voor het Fonds voor de Letteren, nu Literatuur Vlaanderen, heb ik vier jaar lang in de commissie voor jeugdliteratuur gezeten, net toen Grensgangers uitkwam. Daardoor werd mijn dossier voorgelegd aan de commissie proza én aan de commissie jeugdliteratuur. Uit de motivatie bleek dat de commissie proza vond dat er te veel uitgelegd werd in het boek, bijvoorbeeld dat de inleiding vertelt dat Duitsland na de oorlog opgesplitst is in oost en west – een historische context waarvan dat ik denk dat een vijftienjarige die absoluut nodig heeft. Maar ook in de rest van het verhaal hadden de commissieleden van volwassen proza het moeilijker met historische duiding of dingen die ze zich waarschijnlijk nog herinnerden. Sommige scènes in Grensgangers zijn gewoon echt gebeurd, waardoor volwassen lezers dat misschien sneller herkennen en te expliciet vinden, terwijl de commissie jeugdliteratuur dat niet aangehaald had. Ik weet dus niet of het helemaal naadloos kan, dat dubbel publiek. Ik hoop van wel, ik geniet als volwassene ook heel erg van jeugdromans zonder het gevoel te hebben een kinderboek aan het lezen te zijn. 

Ik keer even terug naar het vorige thema, jouw eigen leeftijd. Je bent een paar jaar geleden moeder geworden: heeft dat nieuwe impulsen gegeven aan jouw schrijverschap?

Het heeft vooral veel minder tijd vrijgelaten. [lacht] Geregeld denk ik: ‘Oh, ik wil een boek schrijven voor haar leeftijd’, maar die leeftijd passeert zo snel dat ik altijd achterop loop. Als lezer ben ik nu veel meer bezig met die echt jonge categorie. Af en toe kriebelt het nu zo wel eens om eens iets voor echt kleintjes te doen, maar tot nu heb ik die kriebel nog wel kunnen onderdrukken. [lacht] Ze is nu vier, en dat is nog altijd ver onder de leeftijd van mijn personages. Ik denk dat zodra ze een jaar of tien wordt, dat misschien wel invloed zal hebben op hoe ik met mijn personages omga. Ik voel nu al dat ik veel meer affiniteit heb met kleuters dan ik daarvoor had. 

Misschien heb je voor die kortere verhalen ook minder tijd nodig? [lacht] 

Als ik een boek voor haar wil schrijven als ze acht is, moet ik nu al beginnen werken. [lacht]

Even terug naar de constructie van die personages. Je hebt veel historische bronnen gebruikt, over motoren van spitfires enzovoort. [lacht]

[lacht]

Maar ook over jongeren. Ik denk daarbij bijvoorbeeld ook aan je doctoraatsonderzoek, natuurlijk. Sommige auteurs gaan op zoek naar dagboeken, of corresponderen met jonge mensen. Aidan Chambers bijvoorbeeld heeft een hele vakbibliotheek met ook psychologische documentatie rond adolescenten, filosofische beschouwingen enzovoort. Wat voor materiaal gebruik jij om eventueel op zoek te gaan naar inspiratie of om je personages van jonge leeftijd vorm te geven?

Nu voel ik me amateuristisch, ik heb geen vakbibliotheek zoals Aidan Chambers.

Hij heeft ook de enige voor zover ik weet [lacht].

[lacht] Mijn onderzoek spitst zich vooral toe op het historische en de mentaliteit van die historische periode. Ik lees dus inderdaad dagboeken: egodocumenten zijn heel belangrijk, maar niet per se egodocumenten van zeventienjarigen, dat is helemaal een speld in een hooiberg. Egodocumenten zijn sowieso al dun gezaaid. Mijn onderzoek richt zich breder naar de mentaliteit van een periode, naar het gebruik, maar niet specifiek naar de leefwereld van de personages. Bij Grensgangers, bijvoorbeeld, zitten die twintigjarigen nog altijd dicht op mijn eigen herinnering. Het tweede verhaal gaat over twee studenten die in Berlijn studeren, en ik heb zelf ook in Berlijn gestudeerd. Het boek waarvan net de eerste versie klaar is, is geen historische roman, het speelt zich nu af, heeft een twintigjarig hoofdpersonage op de unief. Ik haal dus een stuk uit mijn eigen leefwereld, mijn herinnering. Het boek gaat over herinneringen, dus ik deed veel onderzoek naar de werking van het geheugen en naar herinneringen, maar niet specifiek naar een twintigjarige. Twintigjarigen zijn eigenlijk relatief oud voor jeugdboeken, ik denk dat ik het moeilijker zou hebben terug te gaan naar een vijftienjarige.

Ik vermoed dat je dan wat meer op je directe herinneringen hebt kunnen voortbouwen?

Ja, zeker met die universiteitsomgeving, al zijn de hoofdpersonages in Grensgangers alle drie twintig en werken de anderen, wat niet rechtstreeks uit mijn eigen ervaring komt. Zij functioneren al meer in een volwassen wereld. Dat vind ik ook het voordeel van die historische romans; ik denk dat ik het heel moeilijk zou vinden om binnen het keurslijf van een school te werken. Als je hedendaagse personages van die leeftijd wil, die zitten hele dagen op school… dat zou ik saai en beknottend vinden. Het kind zijn of het jong zijn nu vind ik veel beperkender dan het kind en jong zijn vroeger. Een hedendaags, realistisch boek over een vijftien- of twaalfjarige zou ik te beknottend vinden qua omgeving. De jongen op het dak is ook geen historische roman, maar ook geen überrealistische roman. Dat kind zit hele dagen op een dak. Dat heel realistische van nu voor kinderen spreekt mij niet zo aan. Door die historische context werkten de kinderen al of moesten die niet naar school, of was de situatie erg extreem, zoals in De laatste reis, waarin het kind in een concentratiekamp zit. Dat historische helpt om jonge personages buiten die schoolcontext te heffen. Als ik niet voor een historisch boek kies, dan maak ik ze oud genoeg om bewegingsvrijheid te hebben of, zoals bij De jongen op het dak, eerder een fantasiewereld, of magisch realisme. Wat voor genre is dat, een kind dat graag op een dak zit?

Het is ook een heel filosofisch boek.

Ja, eerder de context van een een sprookje dan realistisch.              .

Herlees jij soms ouder werk van jezelf? 

Nee. Natuurlijk moet ik soms wel stukken lezen voor lezingen, of voorlezen. Naar aanleiding van je vragen ging ik door oude documenten, Mist over het strand vond ik al heel snel een heel slecht boek, zag ik, en dat vind ik nog altijd. Wij, twee jongens vind ik eigenlijk ook nog altijd ‘ça va’, Het meisje en de soldaat ook, De laatste reis niet – dus heel snel vind ik mijn boeken niet meer goed. Ik lees ze niet opnieuw, dat zou maar een kwelling zijn. [lacht]

Dat zeggen veel auteurs. Wie soms werk herleest, zegt dat het ook wel eens meevalt, dus misschien… [lacht]

[lacht] Mist over het strand zal niet meevallen, denk ik, dat was volgens mij vanwege mijn leeftijd uitgegeven. Ik denk dat een twintig-, vijfentwintig- of dertigjarige er niet mee weggekomen was [lacht].

De laatste reis was het eerste boek voor jongere leeftijd. Verder schreef je ook nog een Vlaams filmpje, In de schaduw van de zwarte dood?

Klopt, bij de Vlaamse filmpjes is de doelgroep het vijfde en zesde leerjaar, eerste middelbaar, dus dat heb ik inderdaad voor die leeftijd geschreven. Ik weet eigenlijk zelfs niet hoe oud het personage daarin is – het was natuurlijk een kind om aan te sluiten bij de doelgroep. Ook De laatste reis begon als een boek voor een reeks van uitgeverij Van In, waarin zowel fictie als non-fictie vertegenwoordigd zou zijn. Op basis van mijn lezingen over Mist over het strand wist ik dat sommige kinderen alles over de Holocaust weten en anderen alleen dat Hitler de Joden wou vermoorden, punt. Ik voelde wel dat veel kinderen van het vijfde, zesde leerjaar al veel vragen hebben over de Holocaust. Maar ook toen vond ik die goedkope schooluitgave eigenlijk lelijk, en wilde ik dat het verhaal een bredere verspreiding zou kennen. Ik heb het verhaal dus herwerkt en uitgebreid, wat De laatste reis is geworden. Net als bij Het meisje en de soldaat vertrok ik dus van een vraag voor een specifiek doelpubliek en wilde ik het nadien breder verspreiden. Clavis heeft daar toen een leeftijd op gezet, de leeftijd waarvoor het ook effectief geschreven was.

De verschuiving is dus vooral ontstaan in opdracht?

Bij De jongen op het dak is het een eigen keuze [lacht]. Door De laatste reis en Het meisje en de soldaat heb ik het gevoel dat ik blijkbaar twee genres of twee soorten boeken schrijf. Het meisje en de soldaat en De lantaarnaansteker en De jongen op het dak zijn wat filosofischer, abstracter ook, een beetje literairder. Daarnaast zijn er die verhalen waar je induikt, die veel langer en uitgebreider zijn. Nu denk ik er dus over na waar ik zin in heb. Nog eens een dik young adult-verhaal met veel detail of eerder een uitgepuurd verhaal dat ook voor jongere kinderen kan zijn?

Illustraties gingen daar ook mee gepaard?

Het voelt aan alsof dat moet, de meeste boeken voor die leeftijd zijn nog altijd met illustraties. Bij Het meisje en de soldaat had ik eerst foto’s in het achterhoofd, het is Marita [Vermeulen] van De Eenhoorn die voorstelde het te vragen aan Ann De Bode. Bij De lantaarnaansteker was ik wel meteen van plan om met illustraties te werken. Ik wilde graag met Marit Törnqvist werken, maar de vraag kwam op een verkeerd moment. Ze vond het te weinig hoopvol. Ook Marita van De Eenhoorn zei me dat het einde moest worden aangepast, omdat het te donker was voor jonge lezers.

Ik herinner mij dat nochtans als een heel warm, hoopvol verhaal.

[lacht] Wel, op het einde brengt de lantaarnaansteker, die al die ellende ziet, al die mensen bij elkaar. In het oorspronkelijke einde bleef alles bij het oude. Die mensen hebben wel die warme herinnering van die avond, maar het meisje haar vader werkt nog altijd, de vrouw is niet beter geworden, de jonge vrouw heeft haar geliefde niet teruggekregen, het oud koppel heeft geen kind. Marita vond het te donker voor die leeftijdsgroep, er moest iets van hoop in. Dus nu helpen ze of troosten ze elkaar soms, doordat ze elkaar hebben leren kennen – dat is aangepast omwille van de lezer.

Dit is dus zo een boek waar de uitgever wel echt mee nagedacht heeft?

Ja, daar hebben ze ingegrepen aan het einde van het schrijven. Bij De gebroken harp, Geen stap terug, Wij, twee jongens, Schaduwleven, de latere boeken bij Clavis, was Siska Goeminne de redacteur. Dat ging echt over het verhaal en, ik denk dat het bij Schaduwleven was, is er een volledige verhaallijn uit gegaan en daar is samen heel erg over gepraat en daar heb ik wel herwerkt en dus daar is veel aan gebeurd. Toen Grensgangers bij Davidsfonds verscheen, was dat een nieuwe uitgeverij voor mij. Een goede redactie krijgen was een van mijn eisen om bij hen uit te geven. Daar is ook wel grondig mee aan de slag gegaan: niet heel veel veranderd, maar wel goed doorgepraat met een redacteur die zijn tijd genomen heeft.

Komen daar dan veel overwegingen rond doelpubliek bij kijken? Kan jij je vergelijkbare discussies herinneren als bij De lantaarnaansteker, die met leeftijd te maken hadden?

Niet echt, denk ik. Bij Grensgangers is het voorwoord nog geschreven om die historische aspecten voor jongeren wat te schetsen. 

In sommige van je historische romans komen er af en toe ook erg gruwelijke passages voor. Hebben die soms discussie opgeleverd?

Nee, niet dat ik mij kan herinneren. Ook de seks in Wij, twee jongens was geen probleem voor de Belgische uitgever, maar de contacten met de Amerikaanse uitgevers zijn wel uiteindelijk om die reden afgesprongen. Jeugdboeken en seks waren er onverzoenbaar, [lacht] maar hier niet.

Jammer.

Omdat het een jeugdboek was, kon het niet. Bij De kleuren van het getto zie je ook dat Amerikaanse lezers veel gevoeliger zijn aan die gruwelijke dingen voor jongeren. Hier ben ik nog geen enkele lezer, geen enkele leerkracht, geen enkele recensent tegengekomen die over het gruwelijke aspect viel. In Amerika wordt dat heel vaak aangehaald: ‘Een heel goed boek, maar ik zou het niet aan de jongeren geven’. Terwijl het niet gruwelijker is dan de realiteit, natuurlijk. Ik heb de indruk dat de jonge lezer in België niet zo wordt gespaard, of toch minder dan in Amerika.

Je hebt dus nog geen volwassenenboeken geschreven? [lacht] Via die NUR-codes ergens al wel, maar is dat iets wat je van plan bent, of bent geweest?

Het is niet dat ik er nooit over nagedacht heb. Toen in het begin mijn personages opschoven met mijn leeftijd, kwam die vraag van anderen, maar vroeg ik me zelf ook af of ik nog over jongeren zou willen en kunnen schrijven. Nog altijd vind ik die jongeren heel fijn, omdat op zo’n leeftijd alles groot en belangrijk is. Er ligt nog zo veel open in je leven dat de keuzes die je maakt ook belangrijke keuzes zijn, daarom vind ik het fijn om voor, maar vooral ook over die jongeren te schrijven. Je staat op een kruispunt in je leven, je hebt wel wat bagage, maar er is nog heel veel mogelijk. De richtingen die je uitgaat, zijn heel bepalend, en zo voelt alles ook aan. De impact die die reis naar Normandië bijvoorbeeld gehad heeft op mij als veertien-, vijftienjarige zou nooit zo groot geweest zijn als ik 18 of 19 of 20 of 30 was geweest. Het is dus een heel bewuste keuze om over die jongeren te blijven schrijven. Soms vraag ik me af of ik niet gewoon een thriller zou schrijven die twintig keer meer verkoopt en waar ik veel meer geld mee kan binnenhalen, maar dan besef ik dat een thriller schrijven evenveel tijd zal kosten. Die tijd besteed ik toch liever aan iets dat ik graag schrijf [lacht].

Het blijft dus een leuke groep om voor te schrijven vanwege die intensiteit.

Coming-of-age vind ik ook gewoon echt leuk. Je kan daar veel kanten mee uit in een verhaal, terwijl iemand die al gesettled is in zijn leven mij minder interessant lijkt. Alleen spijtig dat de doelgroep zo klein is.

Hoezo?

Er is nog altijd een soort taboe voor volwassenen om jeugdboeken te lezen. Daardoor bereikt het boek vaak alleen maar de leeftijdsgroep – ook kinderen van twaalf willen geen boek voor tienjarigen lezen. Dat vind ik spijtig, maar mijn commerciële overwegingen hebben nog niet doorgewogen op mijn ideeën [lacht].

Je zei daarnet dat je bij lezingen de echte lezers tegenkomt. Vroeger schreven die ook wel eens brieven naar auteurs. Hoe is jouw contact met lezers? Ben je daar op een of andere manier soms door beïnvloed?

Ze contacteren je zeker nog – en meer dan vroeger heb ik de indruk, omdat e-mail een veel laagdrempeliger medium is dan een brief schrijven. Soms is het te laagdrempelig: dan krijg je mailtjes als ‘ik moet een boekbespreking maken tegen morgen, wil je alstublieft eens samenvatten wat…’ Kinderen en volwassen lijken wel het makkelijkst te schrijven, de echte tieners wat minder. Ook op de Boekenbeurs bijvoorbeeld heb ik veel sneller contact met kinderen en volwassenen dan met die tieners. Die staan aan de overkant van de gang met elkaar te fezelen en te zeggen: ‘Kijk daar, daar zit Aline Sax.’ Blijkbaar is die schroom toch groter. Soms schrijven mensen me tien jaar later dat ze destijds Wij, twee jongens hebben gelezen, en dat hen heeft ‘geholpen om uit de kast te komen’. Vooral over dat boek kreeg ik verschillende persoonlijke e-mails. Het is natuurlijk heel fijn om te merken hoezeer een boek iemand kan raken, en hoezeer een boek invloed kan hebben op iemands leven. Daaruit blijkt weer die receptieve leeftijd: vaak blikken ze terug op het effect dat het boek gehad heeft toen ze het lazen. Dat heeft mij nog nooit overtuigd om een bepaald boek te schrijven, alleen bij De laatste reis vertrok ik vanuit de vaststelling dat kinderen niet veel wisten over de Tweede Wereldoorlog, maar wel heel veel vragen hadden. Er is dus nog nooit rechtstreeks een boek gevloeid uit de vraag van een lezer, hoe vaak ze mij ook vragen om een derde deel te schrijven dat volgt op Wij, twee jongens en Schaduwleven [lacht].

[lacht] Je werkt dus niet op aanvraag. Ik vermoed dat je dan ook nooit je boeken op voorhand aan de doelgroep hebt laten lezen?

Ik heb niet echt veel proeflezers. Eigenlijk is het vaak de redacteur van de uitgeverij die de echte eerste proeflezer is. Mijn man gaat nu binnenkort wel mijn nieuwe boek lezen, maar dat is niet echt een onbevooroordeelde mening. 

Zo, ik denk dat ik het belangrijkste heb gehad, we zijn ook al een tijdje bezig [lacht]. Is er nog iets waar je zelf aan denkt, dat voor ons onderzoek relevant kan zijn?

Neen, ik vind het een superinteressant onderzoek en ben heel benieuwd wat er allemaal zal uit komen.

Ja, het is leuk. Wat jij nog eens bevestigde, is dat er zoiets is als de magische leeftijd van vijftien jaar, blijkbaar. De meesten die ik heb geïnterviewd die zo jong gedebuteerd zijn, begonnen al vroeger te schrijven, maar vijftien lijkt het moment dat het mogelijk wordt om een boek uit te geven. Interessant is dat dat bij jou via die historische roman is gegaan. Iemand als Bart Moeyaert was wel veel meer op die school gericht, of Anna Woltz. Verder is het boeiend om te zien hoe vrij oude auteurs, zoals Aidan Chambers, Ed Franck, Anne Fine en David Almond, omgaan met die kloof die soms wel echt heel groot wordt. Aidan Chambers en Anne Fine vertelden me allebei dat ze zich door hun leeftijd niet meer in staat voelen om nog kinderboeken te schrijven. Ook Guus Kuijer heeft al heel lang geen kinderboek meer geschreven, al laat hij het nog wel open dat hij misschien nog eens terug begint.

Ik heb de indruk dat er meer jeugdauteurs zijn die de stap eenmalig maken, of voor lange tijd naar literatuur voor volwassenen overgaan – veel meer dan omgekeerd.

Omgekeerd blijft het inderdaad vaak bij één boek [lacht].

En dan op vraag.

Of omdat ze zelf kinderen hebben. Jef Aerts is zo wel echt overgekomen naar onze kant, al kwam die ook toevallig bij jeugdliteratuur.

[lacht] Onze kant.

[lacht] 

Elvis Peeters schrijft echt voor allebei, en verder hebben Kristien Dieltiens en Kathleen Vereecken allebei één boek voor volwassenen. Hilde Vandermeeren stak definitief over naar de volwassenen.

Zij zit ook in ons corpus. Ik heb haar nog niet zelf geïnterviewd. 

Het zou leuk zijn als je me op de hoogte kan houden van de resultaten.

Met veel plezier.